Vervalste Vondsten Dilemma.
Vermaning gelooft er niet meer in dat de beroeps-archeologen bereid zijn om zijn onschuld aan te tonen.
Vermaning raapte in 1965 de vuistbijlen op aan de oppervlakte van het keizand te Hoogersmilde, dat is de laag die direct op de keileem ligt. In datzelfde jaar begon beroepsarcheoloog Van der Waals, in oktober 1965 een archeologische opgraving in de onaangeroerde grondlagen van de vindplaats Hoogersmilde. Daaruit kwam een kwart van de totale vondsten, 26 werktuigen naar boven die in alle opzichten identiek waren aan de Vermanings vondsten. Van der Waals en Waterbolk waren aanvankelijk zeer positief over de ontdekkingen en publiceerden een uitgebreid verslag in Palaeohistoria 15 (1973). Stapert, kwam later met de argumenten waarom Van der Waals volgens Stapert voor de gek was gehouden door Tjerk Vermaning. Van der Waals kon niet anders dan in zijn positie overstag te gaan. De vuistbijlen zouden zijn vervalst en later in de bodem zijn gestopt. "Maar dan mag je toch aannemen dat een ervaren archeoloog als Van der Waals het verschil kon zien tussen geroerde en ongeroerde grond lagen?¨
Voor dat verschil van geroerde en ongeroerde grond had prof. Waterbolk iets bedacht. Waterbolk beweerde dat Tjerk Vermaning stiekem de stenen in de grond stopte tijdens archeologische opgravingen toen het regende waardoor de stenen makkelijk in de grond zijn te drukken en het net is of ze in ongestoorde grond zitten. Dit werd echter niet ondersteund door een student archeologie die tijdens de opgravingen aangaf in zijn studieverslag, dat de grond extreem hard was en de temperatuur koud. Ook boer Vos had al laten weten dat de grond van de vindplaats Hoogersmilde toen keihard was zodat er geen spijker in de grond was te slaan. De vermeende diepte waarop Vermaning de stenen zou hebben begraven, was op 80 cm diepte. Echter, het argument van prof. Waterbolk, dat de stenen door regenbuien stevig in de grond konden worden gedrukt, klopt niet. Er werd door Ad Wouters benadrukt dat er helemaal geen regen viel tijdens de opgravingen in Hoogersmilde in 1965. Een analyse van een weerkaart van het KNMI bevestigde dit feit, aangezien de eerste stevige regenbui pas vijf dagen na voltooiing van de opgraving plaatsvond. Een weerkaart van het KNMI uit 27-9 t/m 16-10-1965 bevestigt dit. Als Tjerk Vermaning die stenen in de grond had gestopt zou dat zijn opgevallen. Het was praktisch onmogelijk dat Vermaning 's nachts de vuursteenwerktuigen in de grond zou hebben getrapt tijdens de opgraving, omdat de grond extreem hard was. In de bodem van Hoogersmilde lagen de stenen stevig ingebed door cyroturbatie.
Vermaning en zijn vrouw waren juist heel bezorgd dat onbevoegden de vindplaats bij Hoogersmilde zouden verstoren, evenals de angst dat de boer het gat van de vondstlocatie zou dichten. In het boek De Zaak Vermaning, uitgegeven door W Books in samenwerking met het Drents Museum, is op pagina 32 en 33 een brief te lezen van De Leeuw aan de archeoloog Van der Waals. Hieruit blijkt dat mevrouw Vermaning en Tjerk grote zorgen hebben over de vindplaats en dat er haast geboden is bij de opgraving omdat er berichten over in de kranten verschenen. Grada en Tjerk Vermaning houden beide toezicht van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, zodat de vindplaats niet verstoord gaat worden door schatzoekers; dat verklaart waarom Vermaning daar regelmatig laat te zien was, en niet om artefacten in de grond te duwen!
De strijd om erkenning met de vindplaats Eemster.
Vermaning kon niet begrijpen waarom professionele archeologen zijn ontdekkingen als vervalsingen beschouwden. De rechtbank deed geen uitspraak over de vraag of de vuursteenartefacten vervalsingen zijn. Wat de reden was voor zowel de aanvallers als de verdedigers om door te gaan met het aanvoeren van nieuw bewijs. Hierdoor werd de affaire alsmaar complexer. Voor en na de rechtszaak waren er vele gebeurtenissen die met elkaar verweven zijn en van invloed tot op de dag van vandaag. Negentig procent van de Vermaning vondsten, die opgeslagen liggen in het noordelijk archeologisch depot in Nuis, zijn niet als vals aangemerkt. Het betreft stukken uit het neolithicum, mesolithicum en het paleolithicum.
Het blijft een groot raadsel wat er zich achter de schermen van het B.A.I. van prof. Waterbolk heeft afgespeeld. Er zijn enkele geruchten naar buiten gekomen, dat de sfeer destijds onderling niet altijd even prettig was. In 1985 verscheen een bericht in de Telegraaf, over een beroepsarcheoloog die werkzaam was voor de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek. De onderzoeker van de R.O.B., A. Bruin laat weten dat Tjerk Vermaning slachtoffer was van een hetze die tegen hem gevoerd werd. De krantenkop luidde: "Stenen uit de collectie van Vermaning zijn absoluut echt". Over de rechtszaak tegen vermaning verteld hij: als ik daar stond om de zaak-Vermaning te verdedigen, bleef van die hele aanklacht geen spaan heel.
Tjerk Vermaning houdt de vindplaats van Eemster 1 geheim voor professionele archeologen.
In november 1972 was Vermaning bij de aardappelmeelfabriek Oranje. Hij ontdekte bewerkte stukken vuursteen tussen de machinaal gerooide aardappelen uit Eemster. Tijdens het aardappel seizoen stond hij dagelijks bij een van de stenenvangers van de aardappelmeel fabriek. Hendik-Jan Boer, een medewerker van de Avebe aardappelmeelfabriek Oranje, tipte in de jaren '60 en '70 Vermaning regelmatig wanneer er mooie stenen tussen de nieuwe oogst zaten. Hij zou zelfs een prachtige vuistbijl aan Vermaning hebben overhandigd die hij had gevonden tussen de steenvanger. Deze vondsten leidden hem naar de vindplaats waar hij 160 stukken opraapt, waaronder vuistbijlen, schrapers, speerpunten, snavelboren, die hij op de akker ontdekte. Hij voelde zich de ontdekker van het grootste mammoetjagerskamp van Europa. Tjerk Vermaning houdt de vindplaats een akker nabij het kleine dorpje Lee geheim voor professionele archeologen. Hij noemt de vindplaats daarom Eemster. Op 25 februari 1975, doet Waterbolk een poging om achter de vindplaats te komen. Vermaning wil die vindplaats niet melden, omdat hij dan mogelijk ook deze groep artefacten weer kwijt zou raken. Zonder vindplaatsgegevens heeft het geen waarde. Tot in 1973 bezochten hij en zijn vrouw de vindplaats en het totaal aantal artefacten groeide aan tot 243 stuks. De wetenschappelijke waarde van deze vondsten is enorm, aangezien het een belangrijke ontdekkingen is van een Neanderthaler verblijf of zelfs een ouder menssoort de Heidelbergensis van rond de 250.000 jaar geleden. Na de ontdekking door Vermaning op de vindplaats Eemster, zijn er later nog zo’n tien vindplaatsen in Nederland geïdentificeerd die toegeschreven kunnen worden aan de Heidelbergmens. Een opvallende ontdekking door beroepsarcheologen vond plaats in de Belvédèregroeve bij Maastricht, waar werktuigen zijn aangetroffen die waarschijnlijk vervaardigd zijn door de Heidelbergmens. Deze artefacten dateren ook van rond de 250.000 jaar geleden. In 1965 en 1967 zijn de vondsten van Hijken en Hoogersmilde opgeëist door de wetenschappers en tot schatvondsten verklaard. Tjerk Vermaning wilde ook die vondsten voor zichzelf houden, maar hij was verplicht om zijn vuurstenen artefacten af te staan. Dat liet vermaning met de Eemster vondsten niet gebeuren en melde daarom de vindplaats locatie niet. Dat Vermaning zijn nieuwe vindplaats Eemster geheim hield en zijn vondsten op zijn schip bewaarde, wist niemand, totdat de archeoloog De Leeuw op zijn schip kwam. Vermaning kende deze man niet en zo zag De Leeuw zijn nieuwe vondsten liggen. Vermaning vroeg aan De Leeuw om zijn ontdekking geheim te houden. Maar via De Leeuw kwam Waterbolk erachter. Vermaning, met zijn eeuwige wens om een eigen museum te bezitten met zijn belangrijke vondsten, wilde zijn Eemster-vondsten in zijn eigen vitrine hebben. De Eemster-vondsten, die zelfs op 250.000-500.000 jaar oud werden geschat en daarmee de oudste werktuigen zijn, zouden als concentratie van een prehistorische vindplaats uniek zijn in Nederland en zijn museumschip daarmee uniek maken. Tot dan toe waren zijn vondsten Hoogersmilde en Hijken in het bezit gekomen van de beroepsarcheologen en in het museum van Assen terechtgekomen. Waterbolk, die 45.000 gulden had geboden voor de collectie Eemster, wil zich met Eemster niet laten passeren. Maar Vermaning geeft geen krimp. Waterbolk laat aan de Leeuwarder courant van 13-10-1972 weten dat Tjerk Vermaning de collectie liever in het buitenland verkoopt voor een beter prijs dan aan Waterbolk. Vermoedelijk had Waterbolk via een persbericht aan de Leeuwarder courant een poging gedaan om vermaning tot verkoop over te halen om zo achter de vindplaats te komen. Vermaning wilde zijn Eemster vondsten niet verkopen. Vermaning kreeg kritiek, omdat hij geen toestemming had gevraagd aan de boer die eigenaar was van de akker waar de vindplaats Eemster zich bevond. Deze beslissing was begrijpelijk, aangezien daarmee voorkomen werd dat Waterbolk alsnog de exacte locatie van de vindplaats te weten kon komen en de Eemster vondsten als schatvondsten kon opeisen. Na het incident met De Leeuw verloor Vermaning al zijn vertrouwen in de beroepsarcheologen. Vermaning sprak tijdens een interview met de Leeuwarder Courant van 25 oktober 1973 over zijn nieuwe Eemster-vondsten, en uitte zijn onvrede over de slechte verhoudingen met Nederlandse archeologen. In dat artikel maakte Vermaning duidelijk dat hij geen Nederlandse archeologen aan boord van zijn schip toelaat, maar wel archeologen uit Frankrijk en België. Stapert trekt toevallig omstreeks dezelfde tijd zijn conclusie dat de eerder aangekochte vuursteen werktuigen vals zijn, Waterbolk doet aangifte wegens oplichting en er volgt een rechtszaak. Waterbolk, die nooit de Eemster-vondsten had onderzocht, verklaarde na de rechtszaak ook de Eemster vondsten als vervalsingen.
Na de rechtszaak wordt Archeologisch Nederland geconfronteerd met een diepe tweespalt. De centrale vraag is of de stenen van de amateur-archeoloog echt zijn of niet. De affaire Tjerk Vermaning blijft maar voortduren. Dr. Bohmers van het Biologisch-Archeologisch Instituut van Groningen was destijds de deskundige. Vermaning verteld, "Maar hij heeft het blijkbaar niet aangedurfd", omdat er nog nooit eerder in Nederland dergelijke oude vondsten in die samenstelling waren gevonden. Bohmers beweerde dat de stenen pseudo-artefacten zijn. Maar Vermaning liet zich niet ontmoedigen. In 1963 vond hij een afslag uit het midden-paleolithicum, een stuk dat afgeslagen moest zijn bij het maken van een vuistbijl. Voor het eerst kreeg hij erkenning van Dr. Bohmers. Twee jaar later ontdekte Vermaning zijn eerste grote vondst, in januari 1965. Het was een verbazingwekkende ontdekking, omdat er destijds in Nederland nog niets bekend was over mammoetjagers kampen. Na 8 jaar eigen wetenschappelijk onderzoek, waarvan 3 jaar voorstudie en 5 jaar terreinverkenning, ontdekte Vermaning op slechts 400 meter afstand van de televisie mast van Hoogersmilde twee kleine pleisterplaatsen van mammoetjagers uit de tijd van de neanderthaler, die ongeveer 70.000 jaar oud zijn. In die tijd raakte Vermaning steeds meer in conflict met het Biologisch Archeologisch Instituut van Groningen. Als man zonder opleiding deed hij allerlei vondsten en hij wilde erkenning, het liefst in de vorm van een ere-doctoraat. Zelfs met zijn expertise en ervaring, voelt hij zich belemmerd door de diplomademocratie in Nederland, omdat hij geen academische opleiding in de archeologie heeft. Tjerk Vermaning had vernomen dat Alfred Rust, een Duitse amateurarcheoloog die bekendstond om zijn ontdekkingen uit de prehistorie, enkele belangrijke vondsten had gedaan, zoals de zogenaamde "veldjes" (kampementen) van Mesolithische jagers-verzamelaars. Alfred Rust kreeg alle ruimte om te publiceren in vaktijdschriften en ontving zelfs een eredoctoraat in Duitsland. Tjerk Vermaning verlangde hetzelfde voor zichzelf. De echte wetenschappelijke erkenning van een eredoctoraat wilde maar niet komen en Vermaning voelde zich steeds meer miskend, vooral door de toenmalig nieuwe directeur van het Groningse Biologisch Archeologisch Instituut, Professor Waterbolk. Prof. Waterbolk was aangenomen als de nieuwe directeur van het Biologisch Archeologisch Instituut in Groningen, waar hij Dr. Bohmers had vervangen. In Het Vrije Volk van 4 juli 1974 vertelde Vermaning over de conservator van het Assens Museum, die in een onbewaakt ogenblik had gezegd: “Jij weet te veel, en daar houden wij niet van.”
Tjerk Vermaning ging te ver volgens Waterbolk. Hij meldde de nieuwe vindplaats Eemster niet aan bij de autoriteiten, hoewel dat wettelijk verplicht is. Vermaning vertelt daarover: "Moet je luisteren, zegt hij, jij denkt dat je de hele archeologie in pacht hebt, maar we vinden een manier om je klein te krijgen.”, "Dat heeft Waterbolk tegen me gezegd. In 1975 hebben ze mij dus aangeklaagd." Toen Vermaning werd gearresteerd volgde er een persconferentie waar Professor Waterbolk zijn vermoedens van valsheid onthulden op de Nederlandse radio, tv zenders en in kranten. Nog geen twee jaar daarvoor had Waterbolk de vondst van Vermaning in een wetenschappelijk artikel waardevol genoemd. De ontdekker van de (vervalsing) was zijn assistent, drs. Stappert. Vermaning voegt eraan toe dat Stappert een jonge vent was en afgestudeerd geoloog, geen archeoloog of kenner van artefacten. Volgens Vermaning had Stappert maar een matige kennis van vuurstenen werktuigen. Vermaning vertelt dat de vondsten die door andere waren gevonden, waarvan er maar weinig waren, en die verspreid over het land waren gevonden, glansden, terwijl zijn eigen vondsten mat en dof waren. Hierdoor waren Stappert en Waterbolk op het verkeerde spoor gezet. Dit leidt tot een eindeloze en verwarrende technische discussie tussen deskundigen uit binnen- en buitenland. Deze discussie wordt uitgevochten tijdens twee rechtszittingen in 1977 en 1978, maar er komt geen conclusie. In december 1978 besluit de rechtbank in Leeuwarden Vermaning vrij te spreken wegens gebrek aan bewijs.
"Een opgraving op de vindplaats Eemster kan het bewijs leveren van mijn onschuld."
De vraag blijft of het bewijs van vals eigenlijk wel geleverd kan worden. Vermaning vertelde, het enige dat de wetenschappers hoeven te doen, is een opgraving starten op een geheime vindplaats bij het plaatsje Eemster. Eemster leent zich voor een opgraving en kan het bewijs leveren van mijn onschuld. Vermaning vertelt in een VPRO interview uit 1986: "Ik moet precies zeggen hoe dat allemaal zit. Twee jaar geleden heb ik die grote concentratie in Eemster gevonden. Er waren ongeveer 350 stukken. Die heb ik verkocht aan twee amateur-archeologen, de heer Pieter Dijkstra uit Veldhoven en Evert Musch uit Anloo, voor 7000 gulden. Ik heb afstand gedaan van die vindplaats omdat ik het niet meer kan volhouden vanwege mijn gezondheid. Ik heb verschillende hartaanvallen gehad en kan de spanning niet meer aan." Vermaning wil geen gedoe meer en heeft daarom de stukken verkocht. Hij zegt: "Je koopt geen stukken van 7000 gulden als je denkt dat ze vals zijn. Dus dat doe je niet. Die mensen wisten dat ze echt waren." De provincie Drenthe had 100.000 gulden beschikbaar gemaakt voor een opgraving in Eemster, waar Vermaning toen dol gelukkig mee was. De opgraving zou worden uitgevoerd door de Nederlandse Stichting Archeologie, maar Jan Evert Musch, de man die een deel van de collectie heeft gekocht, wilde de collectie niet afstaan aan de stichting. Musch vertrouwt de stichting niet, aangezien een van de grote mannen daar Professor Louwe Kooijmans van de Universiteit Leiden handjeklap doet met Prof. Waterbolk. Kooijmans is niet objectief zegt Musch. Louwe Kooijmans bood aan om als second opinion de opgraving te leiden. Waterbolk, twijfelde echter aan de noodzaak van de opgraving en benadrukte dat er weinig bewijs te vinden zou zijn. Uiteindelijk werd door Louwe Kooijmans besloten dat eerst de stenen van Eemster 1 worden onderzocht, wat leidde tot verwarring en zelfs tegenwerking van de overige APAN amateurarcheologen. Dat had niets met de opgraving te maken. Ook Pieter Dijkstra laat in zijn brief uit 1985 weten, geen vertrouwen te hebben in het onderzoek. De APAN-leden vonden dat eerst de opgraving van Eemster 2 moet plaatsvinden, om tot een onafhankelijk en objectief oordeel te komen.
De plannen voor een second opinion opgraving Eemster 2 heeft geleid tot frustraties, ontevredenheid en wantrouwen. Ad Wouters schrijft in een brief aan Tjerk Vermaning op 17 oktober 1985 hierover, om er geen politiek spel van te maken samen met enkele APAN vrienden maar het archeologisch belang voorop te zetten. Hij vraagt aan Vermaning om niet uit persoonlijk belang te redeneren in de media met smartengelden van een miljoen. Omdat hij daarmee de beroepsarcheologen die achter hem staan, kan kwijt raken. Ad Wouters adviseert Vermaning om de opgraving niet alleen door de Nederlandse Stichting Archeologie te laten doen maar ook door de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek. En adviseert Vermaning om standvastig te blijven en niet toe te geven aan de druk voor zijn eerherstel. Hij raadt hem aan om tijdens interviews zijn emoties onder controle te houden. Ad Wouters is ervan overtuigd dat de R.O.B. de opgraving is toe te vertrouwen en het bewijs van Vermanings onschuld kan aantonen. Hij verwijst naar drie APAN-leden die het onderzoek te vroeg hebben doorgespeeld naar de N.v.h.N. waar Wouters vermoedelijk het dagblad van het Noorden mee bedoeld. Terwijl geheim houding was afgesproken. Het interview met Karst Janssen van de R.O.B. door de Telegraaf van 8 oktober 1985, bevestigde het betoog van Ad Wouters in zijn brief aan Vermaning dat de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek er al mee bezig is.
De opwinding en emoties die voorafgaand aan de opgraving van Eemster 2 waren ontstaan, hebben in 1985 geleid tot het onmogelijk maken van het hele proces om tot een opgraving te komen. Ad Wouters en ook Evert Musch was het niet eens met de beslissing van het APAN-bestuur om de opgraving uit te laten voeren door L. Kooijmans en de stenen af te staan. Ook zonder samenwerking met de R.O.B. zag Wouters er geen heil in en besloot om zijn banden met APAN op te schorten. Ook APAN-lid Musch had zijn medewerking opgeschort. Vermaning zette onbewust de opgraving teveel onder druk met de innige wens van rehabilitatie en een schadevergoeding, die hij met Eemster II aankondigde in een programma van de Katholieke Radio Omroep. Daarmee nam hij het risico dat de R.O.B. kan afhaken en al het werk dat Wouters ervoor had gedaan voor niets was geweest. Het R.O.B. steunde Vermaning wegens het archeologisch belang en niet voor een schadevergoeding. De opgraving stond onder druk door de provincie, die het geld voor de opgraving had doorgeschoven naar de Nederlandse Stichting Archeologie terwijl Ad Wouters bezig was om de opgraving door het R.O.B. te laten voorbereiden (zie de brief van Wouters aan Vermaning). Vermaning raakte vermoedelijk de grip kwijt over het geheel doordat er aan alle kanten aan werd getrokken en hij zich teveel liet meeslepen door emoties. De opgraving Eemster 2 werd een affaire op zich, waardoor een tweedeling ontstond binnen de APAN club. De voorzitter P. Hoekstra besloot om af te treden, en meer dan 30 leden gingen met hem mee en verlieten de APAN club, omdat zij zich niet gesteund voelden om de opgraving voort te laten zetten onder leiding van Professor Louwe Kooijmans.
Vermaning vermoede dat de officiële archeologen zich in allerlei bochten wringen om het definitieve bewijs van de echtheid van de artefacten te ontlopen. Vermaning vermoed, als er een opgraving plaatsvindt in Eemster, waar nog nooit is gegraven en waar exact dezelfde artefacten worden opgegraven met dezelfde kenmerken, krassen en slijtage, en mogelijk stukken die passen bij de stukken die Vermaning al heeft gevonden, dan zullen Waterbolk en Stappert in de problemen komen. Dan zullen ze hun blunders moeten toegeven. Maar dat is nog niet het ergste. Het hele Biologisch-Archeologisch Instituut van Groningen zal ten onder gaan. Vermaning beweert ook dat het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk, met name Dr. Groeneveld en Dr. Witte, samenspande met Professor Waterbolk, Dr. Stappert en Professor Dr. Bozinski uit Keulen. Dit kunnen we bewijzen, zegt Vermaning. Ze deden dit al eerder om elkaar te beschermen. Waterbolk weigert om commentaar te geven op de uitspraken van Vermaning. Hij zegt al jarenlang geen commentaar meer te geven op Vermaning. Gedreven door zijn verlangen naar eerherstel was de Eemster opgraving, voor Vermaning het belangrijkste motief. Tjerk Vermaning probeerde als nog om de Leids Professor Kooijmans schriftelijk over te halen om een opgraving te doen op de geheime vindplaats in Eemster. Kooijmans was bereid en kwam in februari 1986 samen met Dr. Roebroeks langs om over de opgraving te praten. Afgesproken was dat in een vervolg gesprek Vermaning de vindplaats Eemster zou aanwijzen. Vermaning die zelf contact opnam met Professor Dr. Louwe Kooijmans, voelde zich na dat gesprek achteraf belazerd, omdat Kooijmans in een brief aan Vermaning schreef dat hij contact had gezocht met andere instituten waaronder het B.A.I van Waterbolk, en dat was volgens Vermaning niet de afspraak die hij had met Kooijmans. Vermaning stuurde hem een brief terug waarin hij verklaarde dat hij de vindplaats niet langer meer zou aanwijzen als zijn vijanden, die zijn gezin hadden verwoest, betrokken zouden zijn bij de opgraving in Eemster. Dat was niet de afspraak die hij had gemaakt met Kooijmans. Achter de rug om van Vermaning had Prof. Kooijmans contact gezocht met het B.A.I waar Prof. Waterbolk de leiding over had. Het provinciaal bestuur van Drenthe legde uiteindelijk een ultimatum op en de opgraving werd geannuleerd. De provincie Drenthe trok de 100.000 gulden voor de opgraving in. Prof. Waterbolk was opgelucht.
Tjerk Vermaning ging op de vindplaats nauwkeurig te werk. Hij registreerde iedere vondst, nummerde ze in de gevonden volgorde en plaatste vlaggetjes om een overzichtelijke geheel te krijgen. Dit was om een registratie overzicht te maken van de locatie waar hij de artefacten oppakte. Hieronder, “ Eemster 1.” Enkele vuursteen werktuigen die in 1972 gevonden door Tjerk Vermaning. Getand werktuig, convexe schaaf en biface.
▲ Enkele van de 144 afslagen van “ Eemster 1”. De afslagen maken duidelijk dat er een midden-paleolithische productieplaats was.
Spitsschaaf.
Ondanks de teleurstelling en de negatieve impact op zijn gezondheid, bleef Vermaning vastberaden vechten voor eerherstel. Hij bleef volhouden in zijn strijd, omdat hij simpelweg geen onrecht kon verdragen. Vermaning's vastberadenheid om te blijven vechten voor eerherstel ondanks teleurstelling en negatieve impact op zijn gezondheid toont aan dat hij oprecht gelooft in zijn onschuld en niet bereid is onrecht te accepteren. Hij is vastbesloten om zijn naam te zuiveren en rechtvaardigheid te zoeken, wat een eerlijke motivatie is. In het radio-interview van de VPRO uit 1986, Rubriek 'De Afloop', waarin oude kwesties weer onder de loep worden genomen, Verteld Vermaning hierover. Externe link: Het radio-interview van de VPRO geeft meer inzicht in deze gebeurtenissen. De affaire eiste te veel van Vermaning, waardoor hij besloot afstand te doen van zijn gehele totale collectie en een groot deel daarvan verkocht hij tijdens een antiekbeurs in Emmen op 6-7 en 8 februari 1987. Anderhalf jaar later na de annulering van de Eemster opgraving, sterft Vermaning op 11 oktober 1987. Zijn as laat hij overeenkomstig zijn laatste wilsbeschikking uitstrooien op de vindplaats Hoogersmilde. Prof. Waterbolk gaat hetzelfde jaar met pensioen.
Ondergronds Perspectief Eemster 2.
De locatie van Eemster hield Tjerk Vermaning niet volledig geheim voor enkele van zijn APAN vrienden, de exacte locatie was dus bij hen bekend. Ruim na het overlijden van Vermaning was het de amateur-archeoloog Klaas Geertsma die met zijn spade op de Eemster-site een kleine discoïde opgroef op een diepte van 60/70 cm in het leem- en ijzerhoudende keizand. Afb, a. Klaas Geertsma beheert momenteel het APAN-deel van de artefacten die APAN-lid Pieter Dijkstra had gekocht van Tjerk Vermaning. Dit is nagenoeg de helft van de totale collectie, de andere helft werd aangekocht door Jan Evert Musch uit Anloo. Daaruit zijn later enkele artefacten van Eemster in het bezit gekomen van de amateur-archeoloog Ewold Horn uit Rolde. Deze artefacten waren door het diepploegen vanuit een diepte van 60 tot 70 cm uit de voormalig oude permafrostlaag gevonden, waar cryoturbate, verkneding had geleid tot slijtage van de stenen. APAN-lid Jan Glimmerveen, meldde de latere vondsten van Geertsma, na het overlijden van Tjerk Vermaning, aan de autoriteiten om het bewijs te leveren dat Vermaning's vondsten niet uit vervalste stukken bestonden. Hij toonde het door Geertsma gevonden groepje, inmiddels bestaande uit zeven artefacten, aan prof dr. Wil Roebroeks van de universiteit van leiden. Roebroeks adviseerde hem om er een officiële vondst-melding van te gaan maken en die te richten aan de provinciaal archeoloog van Drenthe, drs Wijnand van der Sanden. Vervolgens werd het onderzoek naar de authenticiteit van de Eemster vondsten uitgevoerd door het team-Roebroeks. Dit onderzoek werd echter door de APAN als onwetenschappelijk beschouwd. W. Roebroeks en zijn team hebben hun collectie vuursteenmonsters aan de oppervlakte, afkomstig uit de bouwvoor verzameld, deze gewone stenen, geen artefacten, dienden als basis voor vergelijking met de werktuig-artefacten van Tjerk Vermaning. Pal op de Eemster site werd vervolgens door het team Roebroeks geen spade in de grond gestoken wel elders op de locatie. Zonder een spade in de grond te zetten op de Geertsma locatie, is het niet mogelijk om duidelijk te bepalen tot welke horizonten de invloed van de ruilverkaveling heeft gereikt waar die vondsten zich bevonden. Een ruilverkaveling gaat in principe zo diep als nodig is en het is daarom lastig om een specifieke diepte te noemen. Uit een eerder onderzoek van Ad Wouters, hij stak een profielwand af in de slootwal pal grenzend aan de vindplaats bleek dat de bodem tekenen vertoonde van cryoturbatie, waardoor de bodem verplooid was geraakt, in de oude permafrost laag was dit duidelijk zichtbaar. Zie afbeelding, b. Door niet op de exacte locatie waar Geertsma zijn vondsten had opgegraven, kan er geen bewijs van een concentratie worden aangetoond. Hoewel het team Roebroeks wel heeft gegraven en dit zelfs enkele vondsten heeft opgeleverd, was dit niet significat genoeg voor een goed archeologisch onderzoek. De amateur archeologen van APAN die zelf naar de locatie kwamen en zelfs mee hielpen, al waren ze niet uitgenodigd voor de opgraving, waren sceptisch over hoe het team Roebroeks te werk ging, omdat ze tekortkomingen zagen in de opgravingsmethode die werd toegepast. Hun twijfels en kritiek richtten zich op de methodologie en de nauwkeurigheid van het werk dat werd uitgevoerd tijdens de opgraving. Team Roebroeks argumenteerde dat de boer het niet op prijs zou stellen als ze elders op de akker zouden graven.
Het team-Roebroeks heeft heel veel kansen laten liggen. Het archeologisch onderzoek is niet voldoende zorgvuldig uitgevoerd. Het was dan ook een onaangename verrassing voor Klaas Geertsma toen de provinciaal archeoloog van Drenthe, Wijnand van der Sanden, hem telefonisch meedeelde dat het team-Roebroeks na onderzoek had geconcludeerd dat de Eemster artefacten vervalst waren. Gezien de voorgeschiedenis waarin beroeps-archeoloog Roebroeks de Eemster vondsten eerder als authentiek had verklaard en dit de basis was geweest voor de vondst-melding van Jan Glimmerveen. De bekende argumenten om de Vermaning artefacten als vals te bestempelen werden opnieuw ingezet. De artefacten zouden sterk afwijken van wat bekend is uit het Europese Midden-Paleolithicum. Deze afwijkingen zouden echter niet wijzen op authenticiteit. Opnieuw werd de archeologische context, de afwijkende vuursteen en de afgeronde ribben, gebruikt als argumenten om de vondst-locatie Eemster te verklaren als een frauduleuze archeologische vindplaats.
Het Eemster Onderzoek: Een Verdwenen Studie.
In 1986 voerden petroloog dr. Henk Kars van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B) en chemisch geoloog dr. Ben Jansen, samen met enkele leden van de amateur archeologie Nederland (APAN), een onderzoek project uit op de locatie Eemster2. Dit onderzoek richtte zich op patina's en andere verschijnselen op artefacten. Er was een rapport aangekondigd dat in 1990 gepubliceerd zou worden, maar dit rapport kwam nooit uit. De redenen voor het plotselinge verdwijnen van de Eemster-studie en het gebrek aan resultaten van het onderzoek blijft een raadsel voor de APAN amateur-archeologen. Afspraken die gemaakt waren tussen dr. Kars en verschillende APAN-leden werden niet nagekomen. Hoewel het onderzoek aanvankelijk in een privé-sfeer werd uitgevoerd, werd het later vermeld als onderdeel van de R.O.B-werkzaamheden. Na 1990 zijn er echter geen verdere vermeldingen van dit onderzoek te vinden in de jaarverslagen van de R.O.B. in Amersfoort. Na een lange periode van wachten op de beloofde publicatie, die volgens afspraak zou verschijnen, kwamen er geen publicatie over de resultaten over de Eemster-site.
▲ In 1993 ontdekte Klaas Geertsma een discoïde vuistbijltje tijdens zijn opgraving.
▲ Bodemprofiel, horizont matrix Eemster, vondst-voerende laag, tijdens de koudste fase van het weichsel- pleniglaciaal, 30.000 – 20.000 BP, cryoturbaat verplooid.
▲ Profiel 1986: “Eemster, vanaf Lee, aan de weg, Schietveld ”. Prof. dr. Ben Jansen van de vakgroep “Chemische Geologie¨ Utrecht wijst de cyroturbate verplooiingen aan. De verkleuringen op een afslag gevonden op de vindplaats Eemster had de zelfde aankoekingen die identiek zijn van de kleur als in de cyroturbate matrix.
▲ Foto met, petroloog dr. Henk Kars van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) en dr. Ben Jansen, chemisch geoloog, onderweg naar de locatie Eemster (Lheebroek) in het bijzijn van enkele leden van APAN, waaronder Klaas Geertsma en Ewold Horn. Waarom het rapport naar aanleiding van het onderzoek niet is gepresenteerd in 1990, blijft een raadsel voor de APAN-leden die de beide onderzoekers hadden uitgenodigd.
In het artikel “Eemster revisited revieuwd" door Pieter Dijkstra is te lezen, dat H. Kars op 11 oktober 1997 verklaarde, dat hij nog niets had kunnen ondernemen om zijn onderzoek van de Vermaning vondsten af te ronden. Hij zou volgens het artikel in de Nieuwe Drentse Volksalmanak in een latere fase bij het “onderzoek” W. Roebroeks, M. Niekus en E. Rensink erbij hebben betrokken. Achter af blijkt dat W. Roebroeks, de amateurarcheoloog J. Glimmerveen van APAN tegenstrijdige informatie had gegeven over het materiaal dat hij had verzameld op de Eemster vindplaats. Zo zouden afgeronde ribben, al dan niet vergezeld van krassen, niet voorkomen op Eemster stukken vuursteen die aan de oppervlakte waren verzameld. Dit is onjuist. Tijdens het onderzoek in het laboratorium van H. Kars in april 1988 had hij meerdere stukken waargenomen met afgeronde ribben en krassen. Bovendien werd na verwijdering van de horizont matrix in scheuren en holten de natuurlijke versheid van de silex zichtbaar. Hieruit blijkt dat men geen referenties heeft bestudeerd, terwijl W. Roebroeks en medeauteurs wel daarover schrijven in de Nieuwe Drentse Volksalmanak (blz.108 r.14). H. Kars zwijgt over het onderzoek dat hij had willen instellen naar de `”doffe niet transparante vuursteen die zwartgroen van kleur is” door middel van een slijpplaatmethode. In feite heeft H. Kars na 1989 niets meer ondernomen, behalve dan dat hij de Leemdijkbijl van Vermaning die niet van de Eemster vindplaats komt echt verklaarde, tot ontsteltenis van D. Stapert en zijn medestanders. Hij werd benoemd tot hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en verklaarde op 11 oktober 1997 dat hij geen tijd meer heeft voor dit soort onderzoeken.
Pieter Dijkstra, schrijft in zijn artikel Eemster2 “Eemster revisited revieuwd" over een optelsom van gemiste kansen in de archeologie.
Op afbeelding b. Eemster. In de afgestoken slootwal pal naast de site is de ijzerhoudende laag te zien die opvallend in de oude bovenste verplooide permavorstlaag van de horizont zit, de verkneding is veroorzaakt door cryoturbatie. Opmerkelijk is dat op het artefact afb. a. dat door Klaas Geertsma is opgegraven roestbruine ijzeroxide-verwering aanwezig is, wat doet vermoeden dat het artefact zich mogelijk op en/of in de permavorstlaag heeft bevonden. Afbeelding a. Dit artefact toont de bruine ijzerinfiltratie die zich heeft afgezet in de cortexlaag, waarschijnlijk ontstaan in de laag met ijzerhoudend materiaal zoals te zien is op afbeelding b. Afbeelding b. Deze horizont afbeelding laat de laag met ijzerhoudend materiaal zien waaruit vermoedelijk de bruine ijzerinfiltratie in de cortexlaag van het artefact is ontstaan. Een cortexlaag (calcietlaag) op een vuursteen artefact en die meestal wit van kleur is, verwijst naar het buitenste deel van de vuursteen die niet bewerkt is door mensen. Het is de natuurlijke korst of schil die zich vormt op de vuursteen tijdens de vorming en groei ervan. Die laag was nu bruin door het ijzer in de permavorstlaag op 60 tot 70 cm diepte. Hoewel het lijkt alsof de permafrostlaag niet is verstoord door de werkzaamheden ivm de ruilverkaveling, kan het zijn dat deze toch wel enigszins verstoord is. Er is geen grondig onderzoek naar verricht. Over het algemeen kan een ruilverkaveling effectief zijn tot een diepte van 30 tot 50 centimeter om grond te vermengen en om te woelen. Hierdoor wordt de bodemstructuur verbetert, organisch materiaal raakt vermengd en voedingsstoffen worden gelijkmatiger verdeeld. Op lokale plekken kon het verdiept zijn. Het is mogelijk dat de artefacten die Vermaning er aan de oppervlakte heeft verzameld oorspronkelijk op een diepte van 60 tot 70 cm gelegen hebben.
Het lijkt er op dat de professionele archeologen die betrokken waren bij het onderzoek naar de Eemster-artefacten van Vermaning een motivatie hadden om Vermaning te blijven beschouwen als een vervalser van artefacten. Innerlijke onderliggende conflicten spelen mogelijk een belangrijke rol hierin?
▲ De afbeeldingen tonen de groep Eemster 2 artefacten die zijn ontdekt door Klaas Geertsma, waaronder het Discoïde vuistbijltje dat in 1993 is gevonden. Schrabbertje, steelschrabber, steker, kleine discoide, schrabber met steker op de punt en een klein blokschrabbertje en een rugmes.
De artefacten van de Eemster kregen daarna geen verdere aandacht meer.
Na het verwerpen van de vindplaats Eemster door het Roebroeks-team, gaf Klaas Geertsma niet op. Hij zette door en slaagde er uiteindelijk in om een second opinion te krijgen voor de beoordeling van de vondsten. In 2005 werd Harry Huisman, natuursteen deskundige van het Natuurmuseum in Groningen, ingeschakeld om de Eemster-vondsten te evalueren. Huisman concludeerde dat de vondsten zo echt waren als maar kon. "Ik zou ze in ieder geval direct als authentiek hebben verklaard", aldus Huisman. Klaas Geertsma, amateur-archeoloog en als bestuursafgevaardigde van de vereniging Praktijk Archeologie APAN, besloot de affaire rondom Tjerk Vermaning opnieuw onder de aandacht te brengen. Hij had de hoop om de onschuld van Vermaning te bewijzen. Na het verschijnen van een krantenartikel hierover, bleef het echter opvallend stil aan de andere kant en slaagde Geertsma er niet in om de vindplaats Eemster verder onder de aandacht te brengen. Weer een gemiste kans om de waarheid aan het licht te brengen. Hoewel zeldzamer, komt zuidelijk vuursteen ook voor in noord-Nederland, en in zijn pleidooi erkent Huismans dat zonder te ontkennen. Volgens Marcel Niekus, archeoloog en mede-auteur van het boek 'Valsheid in gesteente' waarin de vondsten van Vermaning als vervalsingen worden beschreven, ontbreekt het aan bewijs voor het voorkomen van zuidelijk vuursteen in Noord-Nederland, waarmee hij de claims van Geertsma en Huisman betwist. Hierdoor ontvangen de Eemster artefacten na die tijd geen verdere aandacht meer. De affaire Tjerk Vermaning wordt opnieuw verdoezeld.
▲ Een van de artefacten uit de collectie “Eemster 1” gevonden door Tjerk Vermaning. Bifaciaal 'Keilmesser' of 'wedgeknife'.
Op geologische schaal heeft Vermaning zijn ontdekkingen gedaan binnen een beperkt gebied, waarbij vuursteen soorten, bodem en bewerkingstechnieken gelijkenissen vertonen. Dit wijst erop dat de neanderthalers gedurende een specifieke periode actief aanwezig waren in Noord-Nederland. Helaas hebben enkele professionele archeologen door het verwerpen van Vermaning's vondsten zichzelf in de hoek gedreven. Het is te hopen dat deze vondsten en de registraties ervan niet verloren gaan voor toekomstige onderzoekers met betere onderzoeksmethoden en kennis dan momenteel beschikbaar is. De beroepsarcheoloog Frans de Vries deed een oproep aan instanties om een project te starten om de Steentijd collecties op te schonen van vervalsingen. Het is logisch dat de verdedigers van Vermaning ervoor kiezen om de Eemster vondsten niet zomaar uit handen te geven, maar ze zorgvuldig bewaren en beschermen. De rechter bepaalde in 1978 dat de vuursteen vondsten van Vermaning die zijn aangekocht door de staat, zorgvuldig bewaard moeten blijven. Deze beslissing benadrukt het belang van het behoud van archeologisch erfgoed en het waarborgen van de kennis en geschiedenis die hieruit voortkomt.