De Affaire Tjerk Vermaning.
Het verhaal over een amateurarcheoloog uit de Nederlandse geschiedenis. 
 




Onderzoeksresultaten “Valsheid in Gesteente” dubieus.

Na vijftien jaar onderzoek denken Nederlandse wetenschappers in 2022 het definitieve bewijs te leveren voor de valsheid van de vuurstenen werktuigen van Vermaning. Het resultaat van hun onderzoek beschrijven zij in een boek met de titel “Valsheid in Gesteente”. Een groot deel van de publicatie gaat over hun zoektocht naar bewijs voor een vervalsingscomplot met Ad Wouters. Maar zoals we zagen falen de professionele wetenschappers hierbij als amateurrechercheur. Blijft over het onderzoek naar technische aspecten van de artefacten die moeten bewijzen dat de stenen niet in de steentijd bewerkt zijn, niet Noord-Nederlands zijn of om andere redenen niet echt zijn. Maar de onderzoeksresultaten en de conclusies daaruit zijn dubieus en vooringenomen.


 

 Technisch bewijs valsheid vuistbijlen Vermaning overtuigt nog altijd niet.

 

 

Dat je zocht naar een bevestiging van een vooroordeel, oftewel dat je confirmation bias hebt, is niet wat je als wetenschapper graag hoort. Toch lijkt dat waaraan de archeologen en andere wetenschappers die “Valsheid in Gesteente” schreven zich schuldig maken. Zij zochten alleen naar bewijs dat hun hypothese ondersteunt, terwijl ze andere relevante data negeerden. Ze kozen welbewust een aantal stenen uit een grote collectie artefacten op basis van hun overtuiging van de valsheid van in elk geval deze stenen. Er is geen willekeurige steekproef genomen en daarom is er sprake van confirmation bias. Als er duidelijk sprake is van vooringenomenheid in de uitvoering van een onderzoek, kan dit leiden tot de verspreiding van misleidende informatie en oneerlijke wetenschappelijke praktijken. 


Voorbeelden van onwetenschappelijk onderzoek zijn er meer in de Affaire Vermaning. Op deze website is te lezen dat bij de vindplaatsen Hijken en Eemster een zogenaamde gelaagde steekproef is gedaan, maar niet exact op de juiste locatie. En als die gelaagde steekproef niet correct is uitgevoerd, hoe valide zijn dan de onderzoeksresultaten? Er duiken vaker problemen op in de affaire. Wanneer onderzoekers bijvoorbeeld vasthouden aan traditionele opvattingen over de valsheid van de vondsten van Vermaning, kan dit het moeilijk maken om nieuwe ontdekkingen en hypothesen over echtheidskenmerken in nieuw onderzoek op te nemen. Wetenschappers laten zich niet altijd van hun beste kant zien in de Affaire Vermaning. Die affaire is geen fait accompli, maar lijkt voor het overgrote deel van de Nederlandse archeologen wel een beklonken zaak, daar houdt ook professor Huisman aan vast, ondanks zijn hier verderop verwoorde kritiek op De Vries en cs..  Anderzijds zijn er verschillende pogingen gedaan om de onschuld van Tjerk Vermaning aan te tonen met onderzoek naar de Eemster-vindplaats. Maar na een twijfelachtige poging van professor Roebroeks eind jaren tachtig (zie op deze website onder Eerherstel) hebben professionele archeologen een afdoend onderzoek naar Eemster verder vermeden. Jammer, want de Eemster-vindplaats, de vele daar gevonden vuurstenen werktuigen en het bijbehorende bodemprofiel, vraagt om meer. En postuum ook jammer voor Tjerk Vermaning. Als de Eemster-vindplaats daadwerkelijk authentiek is, de vuistbijlen echt zijn, en Vermaning daar geen vervalsing heeft gepleegd, dan is het nog maar de vraag of de vondsten van Hoogersmilde en Hijken wel vals zijn.


Voorbeelden die de validiteit van de onderzoeksresultaten "Valsheid in gesteente" in twijfel trekken.


 

Liesegangen die niks zeggen.


Alleen op grond van onderzoek naar de kenmerken van vuurstenen werktuigen en de vindplaatsen kan de schuld of onschuld van Vermaning worden aangetoond. Het gaat om tastbaar bewijsmateriaal. De publicatie "Valsheid in gesteente", een onderzoek door verschillende professionals uit de Nederlandse archeologie, beweert dat de stenen van Tjerk Vermaning vals zijn. Op pagina 217 van het boek staan afbeeldingen die zouden aantonen dat de stenen niet authentiek zijn, waarbij de auteurs wijzen op het verschijnsel Liesegang. In de Affaire Vermaning is dit een nieuw concreet onderzoekspunt. Maar de onderzoekers verwarren Liesegang met ijzerinfiltratie, constateert APAN-secretaris Klaas Geertsma. Liesegang ontstaat bij de vorming van vuursteen, ijzerinfiltratie ontstaat veel later door invloeden van buiten. De schrijvers lijken opzichtig te blunderen met hun incorrecte beschrijving Liesegangen en foute interpretatie van steeninfiltratie.

 

4.

Een goede wetenschappelijke publicatie vereist voorzichtigheid in alle onderzoeksstadia om misleiding te voorkomen. Helaas is voorzichtigheid ver te zoeken op cruciale onderdelen in “Valsheid in Gesteente”. Zo is in de petrologie genoegzaam bekend dat Liesegangen geen ijzerinfiltraties zijn. Liesegangen verwijst naar een fenomeen van lithificatie dat ontstaat tijdens de vorming van vuursteen in stevige vuursteenlagen. In de chemie noemt men dat een diffusieproces, waarbij er patronen van neerslagvorming ontstaan in een gel, opgeloste stof of vaste stof. Liesegangen ontstaan dus gelijktijdig met de vorming van vuursteen. Daarentegen verwijst ijzerinfiltratie naar het proces waarbij ijzerdeeltjes binnendringen in een materiaal, zoals bijvoorbeeld bij vuursteen dat in keizand en keileembodems ligt. IJzerinfiltratie kan resulteren in corrosie, veranderingen in de structuur van het materiaal en uiteindelijk in schade of afbraak. Hoewel beide processen worden gekenmerkt door het ontstaan van patronen, zijn Liesegang en ijzerinfiltratie fundamenteel verschillend. Die twee als  synoniemen gebruiken is een petroloog onwaardig.


IJzerinfiltratie verwijst naar het proces waarbij ijzerhoudend water door de poriën van vuursteen sijpelt en daarbij kleine ijzermineralen achterlaat. Dit kan resulteren in dunne, onregelmatige en roestkleurige lijnen, cirkels of vlekken in het vuursteen. Liesegangen, ook bekend als ringsels of banden, zijn concentrische kleurrijke patronen die ontstaan tijdens de vorming en lithificatie van de vuursteen. De patronen van Liesegangen komen door verschillende chemische reacties, zoals oxidatie en neerslag van mineralen. Liesegangen kunnen variëren in kleur en dikte en kunnen zeer complexe en mooie patronen vormen in de vuursteen. Zie afbeelding 4. Liesegangringen waren al aanwezig in het vuursteen voordat Neanderthalers er mooie artefacten van maakten.


De waarde van peerreviews.


Om de ernst van een wetenschappelijke onderzoeksfout te bepalen moet de context worden bekeken. Wanneer het onderzoek mensen, in dit geval Vermaning en Wouters, in een kwaad daglicht stelt, is het een ernstige fout. Het doet de vraag rijzen welke andere fouten er in het onderzoek zijn geslopen en of deze de validiteit van de steekproef ook zo hebben aangetast. Wat dat betreft is het opmerkelijk dat geen onafhankelijke wetenschapper als peerreviewer heeft toegezien op de steekproefmethode, het technische onderzoek en de wijze waarop de conclusies tot stand zijn gekomen. Het legt een smet op het onderzoek en bevordert de validiteit niet.


We moeten ons tegelijkertijd afvragen of lezing door peerreviewers dan wel voldoende waarborg biedt voor de wetenschappelijke legitimiteit van publicaties als "Valsheid in Gesteente". De waarde van een peerreview is wel eens onderzocht met een zogenaamd ‘grunselonderzoek’. Een onderzoeksteam diende daartoe opzettelijk nonsens-artikelen in bij wetenschappelijke tijdschriften om de tekortkomingen in het peerreview-proces aan te tonen. Sommige artikelen werden goedgekeurd voor publicatie. Duidelijk is dat het peerreviewproces niet altijd even rigoureus is als gewenst. Wanneer peerreviewers het onderzoek voor “Valsheid in Gesteente” aandachtig hadden doorgelezen, zouden ze de verwisseling tussen Liesegang en ijzerinfiltratie waarschijnlijk wel hebben opgemerkt. Amateurarcheologen van de APAN is dit in elk geval direct opgevallen. Er is veel aan te merken op de wetenschappelijke waarde  van het boek. Of komt dat door de druk om na vijftien jaar onderzoek eindelijk eens tot een publicatie te komen?

 

Afb. 5. De ringen die te zien zijn, zijn geen Liesegangringen, maar ijzerinfiltraties die door water in het vuursteen zijn gesijpeld. Door de structuur van het vuursteen zijn deze ijzerinfiltraties als ringen uitgevloeid in het vuursteen.





5.



Hoe onderzoek naar ijzerinfiltratie de plank misslaat.


In “Valsheid in Gesteente” staan enkele afbeeldingen van slijpplaatjes waarin geen ijzerconcentratie zijn aangetroffen. De auteurs vergelijken ze met slijpplaatjes van vuurstenen artefacten van andere vinders dan Vermaning waarop deze infiltratie wel is vastgesteld. Het doet de onderzoekers vermoeden dat de artefacten van Vermaning vals zijn.


Maar in het artikel “Collateral damage? Hoe de jacht op vervalsers steentijdartefacten en -vindplaatsen in diskrediet kan brengen” schrijft geoarcheoloog professor Hans Huisman van de universiteit Groningen dat de auteurs van het boek ‘in hun ijver doorschieten’ en oordelen op grond van ‘te zwak bewijs’. Met name het technische onderzoek met slijpplaatjes zou “incorrect zijn uitgevoerd, en resultaten zijn in sommige gevallen verkeerd geïnterpreteerd” (Artefactueel 2. 2024, blz 7). Zijn kritische artikel blijft onbeantwoord door de auteurs van “Valsheid in Gesteente”, stelt Huisman in zijn nawoord bij het artikel vast. De Vries cs zijn blijkbaar niet gediend van een peerreview.


Huisman beschrijft dat De Vries cs met een polarisatiemicroscoop-beelden hebben gemaakt met verkeerd geprepareerde slijpplaatjes en met een verkeerde microscoop-instelling. Slijpplaatjes moeten 25-30 micron dik zijn om vergeleken te kunnen worden met andere proeven. De slijpplaatjes van De Vries cs zijn 30 tot 200 micron dik. De mineralen kleuren daardoor op elk plaatje anders op en zijn onvergelijkbaar zowel onderling, als met andere wetenschappelijke proeven met deze methode. Daarbij vermoedt Huisman dat acetaat is gebruikt voor het lostrekken van de flinterdunne slijpplaatjes.  Het acetaat leidt waarschijnlijk tot vervuiling van monsters die De Vries cs onterecht zien als aanvullend vervalsingsbewijs van stenen die Ad Wouters vond in het zuidoost Friese Siegerswoude 2.

Voorbeeld van een gepolariseerd lichtmicroscopie van vuursteen.

Professor Huisman wijst het technisch onderzoek op dit punt zonder meer af. Maar hij schrijft ook dat “In Valsheid in Gesteente duidelijk genoeg gemaakt is dat stenen artefacten (…) zijn vervalst, en dat T. Vermaning en A. Wouters daarin een rol hebben gehad.” Hoewel Huisman nog verwijst naar de kritiek van conservator Leo Verhart (zie op deze site onder Eerherstel) op het onterecht verdacht maken van Ad Wouters bij de vervalsingsaffaire, trekt hij zich terug als het gaat om een verdere ontlasting van Vermaning. Onduidelijk is waarom Huisman zo overtuigt is van de valsheid van de stenen van Vermaning. Maar Huisman benoemt tenminste nog de kwalijke gevolgen van slecht uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek.



Waar ijzerinfiltratie wel op kan wijzen.


Het ontbreken van ijzerinfiltratie is niet ondenkbaar. Hoewel keizand uit Drenthe over het algemeen ijzerhoudende deeltjes bevat, spelen de omstandigheden waarin artefacten tienduizenden jaren zijn bewaard een belangrijke rol voor de mate van ijzerinfiltratie. Artefacten in vochtige omgevingen hebben een grotere kans op ijzerinfiltratie, terwijl in droge koude omgevingen vuursteen-artefacten minder snel aan ijzerinfiltratie blootgesteld worden. Tijdens de verschillende perioden van de laatste ijstijd waren de klimatologische omstandigheden sterk variabel. Door droge lagere temperaturen en een gebrek aan luchtvochtigheid was er minder water om de chemische reacties tot stand te brengen. IJzerionen krijgen dan minder kans om in vuurstenen artefacten te infiltreren. Vuursteen dat diep en compact in een beschermende bodem was gekomen door cryoturbatie, kreeg nog minder blootstelling aan vocht en zuurstof, wat de kans op ijzerinfiltratie verder verkleinde.
Veel van de vuursteenwerktuigen die zijn gevonden door Tjerk Vermaning, vertonen ijzerinfiltratie, en dat is op de afbeeldingen duidelijk te zien.



Externe link: naar een artikel van de Aktieve Praktijk Archeologie Nederland, over de ijzerbanderingen als Liesegangen.



7.


IJzer dat door de ijskappen in de ijstijd is getransporteerd en in de afzettingen van gletsjers voorkomt, bestaat doorgaans uit ijzerrijke mineralen als hematiet, magnetiet en sideriet. Door de gletsjers belandde op deze manier het ijzer op het Friese-Drentse keileemplateau. Afbeelding 8 toont ijzeroer dat kon ontstaan door het neerslaan van ijzerverbindingen uit water. IJzeroer kwam soms in contact met het vuursteen. Op afbeelding 7 zijn ijzerpartikel deeltjes te zien die zich in het vuursteen hebben genesteld. Het gaat om een detailfoto van een vuursteen werktuig gevonden door Tjerk Vermaning. Recent gemaakte vuursteenwerktuigen die in de bodem zijn gestopt en er weer uitgehaald zijn, krijgen dergelijke ijzerinfiltraties niet op die korte termijn. Partikel ijzerinfiltraties zijn niet noodzakelijk om de authenticiteit te bepalen van alle vuurstenen werktuigen. Ook landbouwwerktuigen kunnen tijdens het bewerken van de akker ijzeraugiet-deeltjes achterlaten op vuursteen wanneer een ploeg het gesteente raakt. Afhankelijk van de hardheid van het vuursteen nestelen die zich meestal als ijzerstreepjes op de toplaag van het vuursteen, zoals blijkt uit sommige oppervlaktevondsten van akkers.


8.

IJzeroer komt in Nederland vooral voor in de bodem als ijzerhoudende knollen en kleine deeltjes in concreties. Afb. 8. Het ijzeroer bestaat voor een deel uit ijzer en zand, dat uit  mineralen limoniet of goethiet is opgebouwd. 





Cryoturbatie verklaart de conservering van vuistbijlen diep in de grond..

 

In de Affaire Vermaning zijn verschillende verklaringen aangedragen voor het doffe uiterlijk, de afgeronde ribben en de krasjes op veel van de vuursteenwerktuigen. Een verklaring waar Ad Wouters op wijst is cryoturbatie, een natuurlijk proces waarbij bodemlagen door bevriezing en dooi worden verstoord en verkneed. Door herhaalde cycli van bevriezing en dooi kunnen stenen in de keileem naar de oppervlakte of omlaag worden geduwd. Het bevriezen en ontdooien van de bodem in keizandgebieden kan bijdragen aan het behoud van artefacten die ooit zijn achtergelaten op het oppervlak van het keizand. De door cryoturbatie langzaam naar beneden gezakte artefacten werden tot op permafrostdiepte ingekapseld door het aanvriezen van de laag  er boven. De artefacten konden in die situatie niet verder verspreid raken en verschuiven. Het proces zorgde ervoor dat vuursteenwerktuigen stevig verankerd raakten in de compact verknede keizandbodem. Ze bleven daar bewaard tot ze door ruilverkavelingen en diepploegen in de twintigste eeuw weer los kwamen. Cryoturbatie is de basis voor een verklaring van veel van de verschillen van de drie vondstgroepen van Vermaning met andere oppervlaktevondsten uit het midden-paleolithicum.


De permafrost in Noord Nederland ging mogelijk tot grote dieptes. Het is waarschijnlijk dat de artefacten van Vermaning uit Hoogersmilde, Hijken en Eemster gedurende deze glaciale periode beschadigd zijn door de beweging van de bodem. Door de hoge hardheid van vuursteen en de weerstand tegen erosie ontstonden afgeronde ribben, slijtage en afsplintering van de randen (cq pseudoretouche) en krasjes op het gesteente. Omdat de zandverplaatsing in die ijstijd waarschijnlijk nog niet zo groot was, konden op de oppervlakte achtergelaten artefacten ter plaatse in de keizandbodem verdwijnen tijdens de dooi-vries cyclus. In latere periodes kregen zandstormen meer invloed. Grote delen van het keizandoppervlak raakten toen met zand bedekt. De bodem verzuurde daarbij door de toegenomen vegetatie zodat de oplosbaarheid van ijzerionen in het dekzand werd bevorderd. Vooral in de laatste 50.000 jaar van de Weichselien ijstijd is veel dekzand afgezet. Het dekzand had weinig tot geen invloed op de onderliggende keizandhorizont waarin de werktuigen lagen die Vermaning vond in Hooghalen, Hijken en Eemster. Stenen die in keizand liggen komen niet met dekzand in aanraking, zolang ze niet weer aan de oppervlakte komen. Vuurstenen zonder de glans of patina van windlak, of anders gezegd vuurstenen zonder hyaliet, zijn in feite stenen die niet aan de oppervlakte van het dekzand zijn gekomen.


Het ijzerhoudende dekzand kon hier en daar wel met waterstromen door vorstspleten zinken. Tijdens het ontdooien van de bodem verspreidde het water zich verder naar waar het maar kon. Afhankelijk van de lokale hydrologie resulteert dit in ongelijke concentraties van met het water en zand meegevoerde ijzermineralen. Het uiteindelijke resultaat is dat er een sterke variatie is van ijzerinfiltratie in vuurstenen uit deze laag. De voormalige vorstspleten bieden tijdens de ontdooiing ook betere mogelijkheden voor de afvoer van water en mineralen. Deze omstandigheden leiden ertoe dat niet overal in de voormalige permafrostlaag artefacten in direct contact kwamen met ijzerhoudend water of zand. Het ontdooien van de permafrostlaag leidde ook tot een harde keizand bodem. Tijdens de opgraving in Hoogersmilde werd opgemerkt dat de keizand bodem op 50 centimeter diepte zeer hard was. Boer Vos die de akker in Hoogersmilde bebouwde zei later dat je er geen spijker in kon slaan. En dat kan kloppen, want cryoturbatie verkneed de keizandbodem tot een compacte structuur waarin artefacten stevig verankerd raken.


Een interessant voorbeeld, dat Vermaning vrijpleit van vervalsing, is te zien op Afbeelding Eemster 1972 en 1982. Die afbeelding  toont twee op elkaar passende delen van een artefact die onafhankelijk van elkaar zijn gevonden op de Eemster vindplaats. Opvallend is dat op het deel uit 1972 de cortex van de vuursteen bruin is gekleurd door ijzer invloeden, terwijl het deel gevonden in 1982 de witte vuursteencortex minder bruin is gekleurd. Uit de afgeronde ribben blijkt dat het deel uit 1972 ook meer verwering heeft, dan het deel uit 1982 dat nog min of meer scherp is. Dit verschil is ontstaan door een verschil in cryoturbatie-effecten, doordat beide delen zeer lang gescheiden van elkaar hebben gelegen. Het zijn verschillen die Tjerk Vermaning niet kan hebben vervalst en een duidelijk bewijs van authenticiteit. Afslag deel B werd pas 10 jaar later dan deel A op de akker gevonden. Het is niet aannemelijk dat een vervalser zulke inconsistente sporen van ijzer in de natuurlijke calcietlaag aan de buitenkant van vuursteen (de cortexlaag) creëert.


a1.


Afb. a1: Tijdens een glaciale periode was de gemiddelde jaartemperatuur veel lager dan de huidige jaartemperatuur. In de ijstijd was het mogelijk -30 graden Celsius 's nachts. De bodem was grote delen van het jaar bevroren. Door de vorst ontstonden er krimpscheuren in de grond. Alleen tijdens de korte warmteperiode in de zomer ontdooide de grond boven de permafrostlaag, waardoor er beweging kwam in de grond en de artefacten verschoven. Continu bevroren ondergrond die in zeer koude seizoenen verder aanvriest, wordt permafrost genoemd. Artefacten werden opgenomen in de aangroeiende permafrostlaag. Tijdens dat proces kunnen afgeronde ribben ontstaan door het schuren van artefacten tijdens het herhaald wegzakken in de bodem.

Eemster 1972 en 1982.


E2.


Na het terugtrekken van de ijskappen had de keizandbodem een lage zuurtegraad. De Eemster artefacten zijn door Neanderthalers achtergelaten op keizand dat amper tot niet was verzuurd door een gebrek aan vegetatie tijdens die glaciale periode. Afbeelding E2 toont een detail van het kleine discoïde bijltje dat is opgegraven uit Eemster2 met een laagje calciet op de cortex  en daarin ijzerinfiltratie. Dit is mogelijk ontstaan tijdens het door cryoturbatie wegzakken in de keizandlaag op een plek met lokale ijzerverrijking. Volgens de onderzoekers van "Valsheid in Gesteente" zou een calcietlaagje na enkele duizenden jaren moeten verdwijnen, doordat het oplost in de bodem. Maar als bodemverzuring lokaal kan ontbreken, is het aannemelijker dat het calcietlaagje op het artefact is geconserveerd in het compacte keizand van de Eemster vindplaats. Alleen een zure bodem kan leiden tot het oplossen van de calcietkorst, een neutrale tot licht basische bodem heeft meestal geen invloed op de calcietkorst.


Over het algemeen kan verzuring enkele centimeters tot enkele meters diep doordringen in poreuze bodems. Verzuring ontstond daardoor voornamelijk in poreus dekzand en dan vooral als dat dekzand vermengd raakte met organisch materiaal. Maar door de schaarse vegetatie in ijstijden was er mogelijk geen invloed van verzuurd keizand op de vindplaats Eemster nadat Neanderthalers daar artefacten hadden achtergelaten. Het duurde nog vele duizenden jaren voordat de ontdooide permafrostlaag van bovenaf geleidelijk verzuurde door de toename van vegetatie. Dat ging zo traag omdat de keizandbodem boven de laag permafrost door cryoturbatie stevig en compact was verkneed.  Zonder vorstspleten kon verzuring daarin niet snel doordringen. Hierdoor is het goed voorstelbaar dat artefacten die op 50 of 70 cm diepte lagen lang niet allemaal in verzuurde grond terecht kwamen en het calciet op de artefacten niet oploste.



Krasjes en afgeronde ribben bieden geen bewijs.


De vondsten van Vermaning worden om meerdere redenen betwijfeld. Verdachte krasjes en afgeronde ribben geven daar aanleiding toe. In de rechtszaken van de jaren zeventig tegen Vermaning werd door de aanklagers aangegeven dat de slijpsporen op de artefacten door schuurpapier en slijpschijven zouden zijn ontstaan. Maar de sporen op de vondsten van Vermaning bieden geen bewijs van vervalsing. Amateurarcheologen van APAN hebben de krasjes op de afgeronde ribben van de vondsten van Vermaning vergeleken met die op andere, niet door Vermaning gevonden stukken. Daarbij kwamen ze tot de conclusie, dat ook deze andere vondsten vergelijkbare slijpsporen vertonen. Dit roept vragen op over het bewijs tegen Vermaning of Wouters, aangezien zij deze andere vondsten nooit in handen hebben gehad. Cryoturbatie biedt wel een afdoende verklaring voor de krasjes op de ribben. Door dit natuurlijke proces schuiven vuursteenwerktuigen in de keizandbodem langs keien en zand en veroorzaken daarbij krasjes. Onderzoeker Govert van Noort noemt deze onregelmatige krasjes 'dribbelpaadjes', omdat ze niet rechtlijnig zijn, maar dribbelend op de afgeronde ribben zichtbaar zijn. Dribbelsporen door zandkorrels vormen geen bewijs van vervalsing, maar eerder van het omgekeerde. Op Foto d1 zijn de minieme dribbelpaadjes door zandkorrels op een vuurstenen artefact onder een electronenmicroscoop te zien. Krassen die worden veroorzaakt door de beweging langs grind of steenobjecten vertonen een vergelijkbaar patroon, maar de 'dribbels' zijn dan groter.


Afgeronde ribben uitvergroot.

Foto d1:  250x vergroot onder de electronenmicroscoop.

Dribbelpaadjes 160x vergroot .





Het vruchteloze onderzoek van Stapert bij vindplaats Hijken.


Drs. Dick Stapert zette in ….(heb je het jaartal?) de spade in de grond om de vondstlocatie Hijken te onderzoeken. Maar hij vond niets, want hij groef op de verkeerde plek van de akker. Zo simpel kan het zijn. Diezelfde Stapert schrijft in het artikel  "Vermaning Stones: Some Facts and Arguments" dat het onwaarschijnlijk is dat de vondsten van Vermaning authentiek zijn. Hij wijst op de twijfelachtige aard van de artefacten, omdat deze ‘niet onderhevig zijn geweest aan solifluctieprocessen tijdens de ijstijden’. Bij solifluctie vloeit de bovengrond van een heuvelhelling af. Volgens Stapert waren er op zeer zachte hellingen geen solifluctieprocessen actief. Hij verwijst naar de Midden-Paleolithische vindplaats Mander, een dorp in Overijssel, waar tientallen artefacten gevonden zijn in een gebied met een diameter van minstens 250 meter. Op de zeventig meter hoger gelegen stuwwal bij Mander zijn die artefacten losgekomen en door solifluctie hellingafwaarts in een waaiervorm op de akker terechtgekomen. Tijdens het afsmelten van de permafrostheuvel Hijken, stortte de pingo in en ontstonden er amper actieve modderstromen naar de vindplaats, aldus Stapert.


Maar klopt dat? Waarschijnlijk was solifluctie in Hijken wel mogelijk, maar door het ontbreken van dekzand achter de pingo hadden hydrologische processen meer invloed. De smeltende pingo bedekte de werktuigen van Hijken enkel met keizandmodder. Dekzandafzetting tussen de pingo en de vondstlocatie was vermoedelijk door de pingo belemmerd. Dit verklaart waarom de artefacten die Vermaning in Hijken vond veel dichter bij elkaar lagen dan de vondsten bij Mander. De zeer zachte hellingen in Hijken waar Stapert van spreekt was waarschijnlijk pingoruïne 151. Sinds de start van de rechtsgang in 1975 heeft Stapert hoofdzakelijk verwoede pogingen gedaan om zijn nogal eens te haastig geformuleerde theorieën waarmee hij Vermaning liet aanklagen, aan de praktijk te toetsen. Tot op heden is dit een vruchteloos tijdverdrijf gebleken. Op de pagina 'Extra artikelen' is meer te lezen over de pingoruïne 151 bij Hijken.


Ad Wouters beschrijft in één van de Archeologische Berichten de exacte vondstlocatie Hijken van Vermaning en de verkeerde opgravingslocatie van het BAI. Hieruit blijkt zonneklaar dat Stapert op de verkeerde plek is gaan graven. Maar Stapert wist niet beter. Vermaning had zijn vondsten uit Hijken in zijn geheel meegenomen en controleerde later de vindplaats nog eens zorgvuldig om zeker te weten dat hij geen artefacten had laten liggen. Hij meldde dit niet aan het instituut, want hij gunde het BAI niets meer. Harsema en Stapert hadden in het midden van de akker gegraven aan de verkeerde zijde van de pingo. Hierdoor vonden zij niets van archeologische waarde.


Van BAI-medewerker Jan Evert Musch had amateurarcheoloog Pieter Dijkstra in 1973 vernomen dat Stapert niet op de oorspronkelijk vindplaatslocatie had gegraven. Musch was in die tijd nog in dienst van het BAI, later werd hij door Waterbolk de toegang tot het instituut ontzegd. Op de akker zijn nog diverse strepen zichtbaar die wijzen op voormalige sloten. Een van deze slootranden blijkt de plek te zijn waar Vermaning zijn vondsten had gedaan en dat was aan de kant van de weg. Volgens Vermaning zitten verderop achter een hoge rug aan de andere kant van de weg Vorrelveen, ook vuursteenwerktuigen in de bodem. Tijdens een bezoek aan de vindplaats Hijken met de amateurarcheologen Pieter Dijkstra en Evert Musch van de APAN, liep Vermaning destijds precies naar de locaties waar hij de meeste voorwerpen had opgegraven. Hij bevestigde aan Musch en Dijkstra dat hij inderdaad alles al had opgeraapt en meegenomen. Zijn verklaring werd bevestigd door de boer die bij het bezoek van de amateurarcheologen aanwezig was. 




Glans op vuursteen verdwijnt door natuurlijke processen.

  

De stenen van Vermaning zouden vals zijn omdat ze geen glans vertonen. Maar APAN-amateurarcheoloog Govert van Noort († 2024) ontdekte dat dit niet een noodzakelijk kenmerk is van authentieke vuurstenen werktuigen uit het Midden-Paleolithicum. Windlakglans op vuurstenen werktuigen kan ook juist verdwijnen door erosieve processen met zand en stof. Deze ontdekking van Van Noort heeft een discussie aangewakkerd over de vorming van windlakpatina. Er zijn twijfels over de oorsprong van dit fenomeen, omdat klimatologische omstandigheden zoals zandstormen de vuursteen ook dof kunnen maken in plaats van gepolijst. De acceptatie van hyaliet als verklaring voor het ontstaan van glans  op  vuurstenen artefacten heeft grote implicaties voor de archeologie. Het betekent dat tal van publicaties en onderzoeken die gebaseerd zijn op de windlaktheorie moeten worden herzien of zelfs verworpen. Tegelijkertijd opent het nieuwe mogelijkheden voor de studie van vuurstenen artefacten en kan het leiden tot nieuwe inzichten in menselijke activiteiten en culturele ontwikkelingen in het verleden. De discussie over dit Noord-Nederlands fenomeen van windlak wekt veel weerstand op bij hedendaagse academische archeologen in Nederland. Zij houden vast aan de theorie dat de glans op vuursteen komt door wind met zandkorrels. De alternatieve theorie van Van Noort had tot een brede discussie binnen de Nederlandse archeologie kunnen leiden, maar helaas blokkeren ook hier de beschuldigingen tegen Vermaning deze discussie.




Video uit 2014: Govert van Noort. Het zo bekende begrip 'windlak' is aan herziening toe, het blijkt geen windpolijsting te zijn, maar een chemische afzetting die bekend staat als 'hyaliet'. Portret gemaakt voor de APAN-expo in Enschede als afstudeerproject voor de Saxion Hogeschool door Jonathan de Haan en Rogier van Marle.

▲ 5. Links: witte patina glanslaag. Rechts: het deel dat drie maanden in de wind beladen met zand heeft gehangen.


Over het algemeen wordt aangenomen dat ‘windlakglans’ een gepolijst laagje op gesteente is, dat vermoedelijk ontstaat in een een koude droge vlakke omgeving die geteisterd wordt door zandstormen. APAN-onderzoeker, G.J. van Noort testte deze hypothese. Hij brak een vuursteen met windlakglans doormidden en hing één helft drie maanden op het strand. De windslijping door het zand zorgde ervoor dat de windlak verdween op deze helft. De steen was dof geworden. Dit experiment aan de Noordzee kust is vergelijkbaar is met de situatie in de koude ijstijdperiode toen zandkorrels tegen de vuursteen artefacten waaiden en die zandstraalde. De breukrand op dat deel is zelfs afgerond, zoals Afbeelding 5 toont. De aanwezigheid van windlak patina is kortom niet bepalend voor de echtheid van de vuistbijlen van Vermaning. Over het ontstaan van windlak door constante blootstelling aan de oppervlakte door wind en zand zijn twijfels ontstaan. De vuurstenen artefacten die langdurig aan de oppervlakte hebben gelegen zouden veel meer verwering en slijtage moeten vertonen dan ze doen. Hierbij is een verschil fijnkorrelige of grofkorrelige sedimenten niet relevant. Het resultaat van de test van Van Noort was dat windlak in drie maand tijd kan verdwijnen door een natuurlijk meteorologisch proces. Meer informatie hierover is te vinden op leidenlezing.pdf. 

Windlak theorie: Hyaliet als nieuwe benadering voor de studie van vuursteen artefacten.



Glans op artefacten Drentse keileemplateau varieert sterk.


Een veel gebruikt argument om de stenen van Vermaning vals te verklaren, is dat ze onvoldoende of geen glans hebben. In de rechtszaken van de jaren zeventig hebben de aanklagers van Vermaning deze theorie naar voren gebracht, overigens met onvoldoende bewijskracht. Het ontstaan van glans op vuursteen is sindsdien intensief onderzocht. Het mineraal silica is daarvoor onontbeerlijk. Maar de omstandigheden op het Drents keileemplateau betekenen dat de glans op vuursteen enorm kan variëren en het ook kan ontbreken. In de archeologische praktijk rond de Affaire Vermaning komt overigens een heel scala aan synoniemen voor glans voorbij, zoals glanspatina als chemische glanslaag, frictieglans als wrijvingsglans en windlakglans veroorzaakt door wind met zand. De amateurarcheoloog Govert van Noord heeft er onderzoek naar gedaan en sluit windlak als glans uit en verklaard dat het een chemische glanspatina is. 

Het keizand van Drenthe is ontstaan doordat de ijskappen uit de verschillende ijstijden stenen, grind, klei, zand en meer met zich meebrachten. Het Drentse keileemplateau bevat daardoor ook veel silicamineralen waarmee glans kan ontstaan op vuurstenen in de bodem. Opgelost in water veroorzaakt silica een zogenaamde hyaliet- of opaalafzetting op de stenen. Glanspatina noemt men dat ook wel, een natuurlijk fenomeen dat vaak voorkomt op vuurstenen werktuigen. Glanspatina ontstaat dus door chemische processen in de bodem, met name door inkiezeling. Dit proces houdt in dat silica (siliciumdioxide) uit de bodem of het grondwater in de poriën van vuurstenen werktuigen neerslaat, waardoor een dunne laag opaal of hyaliet ontstaat. Kalkhoudend bodemwater met opgelost opaal kan zorgen voor de vorming van een heel dun laagje kiezel (opaal) op vuursteenwerktuigen. Onderzoek laat zien dat op afgeslagen vlakken van vuursteen kleine oneffenheden verdwijnen door de afbraak van silica, terwijl minuscule putjes in de vuursteen zich met kiezel vullen, wat resulteert in een glad en glanzend oppervlak. Glanspatina komt vooral voor op vuursteen, omdat opaal zich alleen kan afzetten op oppervlakken waar al opaal aanwezig is en dat is in vuursteen.


De intensiteit van glanspatina hangt onder meer af van de chemische samenstelling van de bodem en de aanwezigheid van circulerend bodemwater. Maar om verschillende redenen kan glanspatina ook ontbreken op de vuursteenartefacten van Neanderthaler-vindplaatsen. Een verklaring is de chemische samenstelling van de bodem. Die kan minder geschikt zijn voor de vorming van opaal of hyaliet. Afwezigheid van circulerend bodemwater kan bijvoorbeeld betekenen dat er onvoldoende vocht en mineralen beschikbaar zijn om het proces van inkiezeling tot stand te brengen. De vorming van glanspatina kan ook belemmerd worden door permafrost, compacte keizandlagen of lokaal verzuurde bodems. Bovendien kan de vorming van opaal- of hyalietlaagjes niet altijd op dezelfde manier plaatsvinden bij alle steensoorten.


De vraag blijft of siliciumdioxide varianten mogelijk zijn voor de glans op vuursteen, ter vervanging van de windlaktheorie. Het blijft echter een onderwerp van discussie. Het heeft in ieder geval een erosieve werking op de fundamenten van de valsverklaringen, die geleidelijk aan afbrokkelen. Op sommige stukken van de vuursteenwerktuigen uit Hijken zit een dunne afzetlaag van silicaglans. Dit wijst erop dat de omstandigheden in de sterk verknede bodem wel hebben bijgedragen aan een beperkte ontwikkeling van deze chemisch ontstane glans. Het is vooral de context van de locatie die ervoor zorgde dat de verknede bodem wel of niet dergelijke invloeden mogelijk maakte. Aangezien de vondsten zich niet in het dekzand hebben bevonden, dat een sterke patinaglans veroorzaakt door de gunstige silicamineraalcombinaties, is dit in tegenstelling tot dieper gelegen keizandwerktuigen minder tot niet zichtbaar.  


G.J. van Noord legt in zijn artikel uit waarom er volgens hem geen glanspatina is ontstaan op de vuursteenwerktuigen van de Vermaning-vindplaatsen.  Hier een deel uit dat artikel.

 

 



 

Beschuldiging van valse frictieglans op de artefacten van Tjerk Vermaning.


Tjerk Vermaning werd beschuldigd van het kunstmatig aanbrengen van valse frictieglans op artefacten. Met valse frictieglans wordt bedoeld dat Vermaning een glanzend uiterlijk op de vuurstenen artefacten zou hebben aangebracht om ze ouder te laten lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Dat zou hij hebben gedaan door chemische behandeling van de vuurstenen met salpeterzuur. Frictieglans van vuurstenen artefacten is een kenmerkende glans die ontstaat bij het gebruik van het artefact door de Neanderthalers. Vuursteen is een hard gesteente dat veel wordt gebruikt om gereedschappen, wapens en andere objecten mee te maken. Wanneer vuursteen tegen een ander hard oppervlak wordt gewreven, zoals leer, hout of bot, ontstaat er wrijvingsglans op het vuursteenoppervlak. De frictie tussen de twee oppervlakken creëert energie en warmte, waardoor microscopische vezels of deeltjes van de vuursteen smelten en vervolgens opnieuw kristalliseren.

Tijdens de rechtszaak werd aangetoond dat er geen valse frictieglans was aangebracht. Er werd een onderzoeksrapport van dr. G. Boom uit 1975 ingebracht,  waarin hij analyseerde dat er kunstmatig glans is aangebracht op de vuurstenen met huidvet. Een andere verklaring die Boom geeft is, dat silt en organische stoffen zoals humus een glanzende laag op vuurstenen in keileem en keizand kunnen veroorzaken. Dit komt doordat de deeltjes fijn genoeg zijn om in kleine scheurtjes en poriën in de steen te dringen. Wanneer dit op en in de minuscule oppervlaktescheurtjes van de steen blijft zitten en de steen blootgesteld wordt aan regenwater of vochtige omstandigheden, kan het hard worden en een gladde patinaoppervlakte vormen. Na het reinigen van deze organische laag, kunnen artefacten niet meer goed worden onderzocht om de oorspronkelijke context te achterhalen en is de organische glans mogelijk verwijdert. Maar water en zeep verwijderen niet altijd alle resten van leem en silt. Uit een test uitgevoerd door Ad Wouters bleek dat na het reinigen van het Eemster artefact E.82-D nog steeds een ‘lemige matrix’ zichtbaar was op het vuurstenen werktuig in de afslagnegatieven en golven.

De frictieglans van vuurstenen artefacten uit het Paleolithicum kan na verloop van tijd ook verdwijnen wanneer ze in en op de bodem blijven liggen. Dit proces staat bekend als ‘dulling’ of het ‘vergrijzen’ van vuursteen. Er zijn wereldwijd verschillende archeologische opgravingsites waar vuurstenen artefacten zijn gevonden die aan vervaging of 'dulling' hebben geleden en de frictieglans was verdwenen. Een bekend voorbeeld is de archeologische site Schöningen in Duitsland, iets over de grens met Nederland. Hier zijn talrijke artefacten aangetroffen met minder glans door een lange blootstelling aan de elementen en erosie. De site in Schöningen is bekend om zijn vondsten uit het Midden-Paleolithicum, men spreekt er over het gebruik van Clactonien- en Levalloisien-technieken.

• In een kalkrijke omgeving kan bodemvocht ervoor zorgen dat zeer kleine deeltjes aan de oppervlakte van vuursteen oplossen. Deze oxidatie van oorspronkelijk in vuursteen aanwezige organische bestanddelen is doorgaans herkenbaar aan een witte kalkrijke patina aan de buitenzijde van vuursteen. Dit proces verloopt soms zo subtiel dat het met het blote oog niet waarneembaar is. Het kan de frictieglans op vuursteen verminderen en afbreken. Dit komt voornamelijk door veranderingen in de microscopisch fijne structuur van het gesteente.
• Zonlicht kan leiden tot verhitting en veranderingen in de fysieke eigenschappen van de vuursteen dat aan de oppervlakte ligt.
• Daarnaast kunnen andere invloeden, zoals erosie door wind of water, ook bijdragen aan het verlies van frictieglans. Uiteindelijk kan dit allemaal resulteren in een mat of dof uiterlijk van de vuursteen.
De frictieglans op vuursteen werktuigen is daarom geen bewijs om de authenticiteit van de Vermaning-vondsten mee vast te stellen.


Meer info over dulling degradatieprocessen waardoor het  frictieglans is verdwenen. (Mansur-Franchomme, 1983 ;Plisson en Mauger, 1988;Levi-Sala, 1993;Mansur, 1999; Álvarez, 2003; Leipus, 2006). Externe link.


EE.72-256



 

De foto EE.72-256 gemaakt door A. Wouters in 1982 toont frictieglans op de afgeronde ribben van het artefact, gevonden door Tjerk Vermaning bij Eemster. Deze frictieglans dient als bewijs voor de authenticiteit van een Midden-Paleolithisch werktuig. De verschillende gradaties of intensiteiten van frictieglans die kunnen worden waargenomen op de artefacten van Vermaning, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van conservering en de omgeving waarin de stenen hebben gelegen.


Artefacten uit het Midden-Paleolithicum zijn ook in Noord-Duitsland gevonden en opmerkelijk genoeg vertonen veel van deze artefacten gelijkenissen met die van Tjerk Vermaning. Deze artefacten zijn soms dof met weinig tot geen glans, hebben afgeronde ribben en zijn gemaakt van andere vuursteensoorten. Een groot deel van de vuistbijlen die Tjerk Vermaning aan de oppervlakte vond vertonen post- en depositionele beschadigingen. De artefacten vertonen potlids, drukkegels, putjes, krasjes, barstjes, afgeronde ribben en andere natuurlijke kenmerken. Dit alles wijst erop dat de artefacten authentieke vuursteenwerktuigen uit het Midden-Paleolithicum zijn. Want die kenmerken kunnen alleen ontstaan door de tand des tijds en wel na vele duizenden jaren.





Er zijn allerlei argumenten door amateurarcheologen naar voren gebracht waarom de stenen van Vermaning niet zijn vervalst. Verschillende argumenten over de bodemcontext van de stenen van Vermaning pleiten voor zijn onschuld. Zie het onderstaande PDF-document, V mysterie opgelost, dat kan worden gedownload. Jan Willem van der Drift geeft zijn visie en gedachten over de verweringsverschijnselen hij eindigt zijn publicatie met de tekst: de vondsten zijn authentiek en de complottheorie is slechts een lasterlijk verzinsel. Wie méér technische details wil leren kennen en het menselijke verhaal achter de complottheorie wil ontdekken, kan dat lezen in APAN/EXTERN-20.




Volgende pagina >