De Affaire Tjerk Vermaning.
Het verhaal over een amateurarcheoloog uit de Nederlandse geschiedenis. 
 



Kritische analyse van het onderzoek naar de stenen van Vermaning.

In het beschreven onderzoek Valsheid in Gesteente uit 2022 zijn er een aantal problemen die de wetenschappelijke validiteit ervan ondermijnen.


Het kiezen van stenen op basis van bestaande overtuigingen over vervalsingen kan leiden tot een confirmation bias. Dit betekent dat onderzoekers alleen kijken naar bewijs dat hun hypothese ondersteunt, terwijl ze andere, wellicht relevante, data negeren. Zoals de Eemster vondsten van Vermaning. Dit weerlegt het principe van objectiviteit in empirisch onderzoek. In een goed uitgevoerd steekproefonderzoek zou een representatieve steekproef willekeurig moeten worden geselecteerd. Het kiezen van stenen die alleen de bestaande overtuigingen over vervalsingen bevestigen, introduceert selectiviteit en kan leiden tot vertekende resultaten. Als de steekproef niet representatief is voor de totale populatie van artefacten, kunnen de conclusies die uit het onderzoek worden getrokken niet betrouwbaar worden gegeneraliseerd naar andere artefacten zoals de ontbrekende Eemster vondsten of bredere contexten die van Hoogersmilde die zijn opgegraven. Het is belangrijk dat de onderzoeksvragen objectief zijn geformuleerd en niet vooraf bepaalde uitkomsten ondersteunen. Als het onderzoek alleen gericht is op het bevestigen van een bepaalde overtuiging, schiet het zijn doel voorbij en draagt het niet bij aan de wetenschappelijke kennis. Wetenschappelijk onderzoek moet ethisch verantwoord zijn. Als er een duidelijke vooringenomenheid is in de manier waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, kan dit leiden tot de verspreiding van misleidende informatie of oneerlijke praktijken in de wetenschap. Als persoon A en persoon B beide in verschillende omgevingen vuursteenwerktuigen vinden (bijvoorbeeld verschillende locaties met verschillende omstandigheden), kan het nuttig zijn om een gelaagde steekproef te nemen. Dit houdt in dat je de verschillende omgevingen in overweging neemt en ervoor zorgt dat je gegevens verzamelt uit elke relevante omgeving voor beide personen. Een gelaagde steekproef in de archeologie is een methodologische benadering waarbij onderzoekers verschillende niveaus of lagen van een archeologische site onderzoeken om zo een representatief en gedetailleerd beeld te krijgen van de historische context en bewoningsgeschiedenis. Op deze website is al te lezen dat bij Hijken en Eemster dit niet is gedaan en de gelaagde steekproef niet op de exacte locatie was gedaan. Als deze gelaagde steekproef niet op de juiste wijze is uitgevoerd of niet de juiste locaties heeft betrokken, kan dat de validiteit van de onderzoeksresultaten beïnvloeden. Op deze pagina worden voorbeelden en hypothesen gepresenteerd die de validiteit van de onderzoeksresultaten met betrekking tot "Valsheid in gesteente" in twijfel trekken.


Er zijn geen andere bewijzen of feiten dan enkel de vuursteenwerktuigen en de vindplaatsen die zijn schuld of onschuld aantonen, het kan alleen worden afgeleid uit het bewijsmateriaal van de werktuigen die hij heeft ontdekt. De publicatie uit 2022 "Valsheid in gesteente", een onderzoek door verschillende professionals uit de archeologische sector, beweert dat de stenen van Tjerk Vermaning vals zijn, en het voorziet ook van specifieke afbeeldingen, tekst en uitleg om deze bewering te ondersteunen. Op pagina 217 van het boek worden de afbeeldingen getoond die moeten aantonen dat de stenen mogelijk niet authentiek zijn. In het boek wordt de aanwezigheid van ijzerinfiltratie beschreven als liesegang, maar dit is een incorrecte beschrijving en foute interpretatie van steeninfiltratie.

4.

Het onderbouwen van daderprofielen is een gevoelig onderwerp. In een publicatie vereist het de nodige voorzichtigheid om misleiding te voorkomen. In de petrologie is bekend dat Liesegangen geen ijzerinfiltraties zijn, die zijn ontstaan in keilzand en keileembodems. Liesegangen verwijst naar een fenomeen in de chemie waarbij er patronen van neerslagvorming ontstaan in een gel, opgeloste stof of vaste stof als gevolg van het diffusieproces. Het ontstaat gelijktijdig met de vorming van vuursteen. IJzerinfiltratie, daarentegen, verwijst naar het proces waarbij ijzerdeeltjes binnendringen in een materiaal, zoals bijvoorbeeld bij vuursteen in de keilzand en keileembodems. Dit kan resulteren in corrosie, veranderingen in de structuur van het materiaal en uiteindelijk in schade of afbraak. Hoewel beide processen kunnen worden gekenmerkt door een vorm van patronen, zijn liesegang en ijzerinfiltratie fundamenteel verschillend en kunnen ze niet als synoniemen worden gebruikt. IJzerinfiltratie verwijst naar het proces waarbij ijzerhoudend water door de poriën van vuursteen sijpelt en daarbij kleine ijzereralen achterlaat. Dit kan resulteren in dunne, roestkleurige lijnen, cirkels of vlekken in het vuursteen. Liesegangen, ook bekend als ringsels of banden, zijn concentrische kleurrijke patronen die zich vormen in de vuursteenlagen. Deze patronen worden veroorzaakt door verschillende chemische reacties, zoals oxidatie en neerslag van mineralen, die plaatsvinden tijdens de vorming en lithificatie van de vuursteen. Liesegangen kunnen variëren in kleur en dikte en kunnen zeer complexe en mooie patronen vormen in de vuursteen. Zie de afbeelding 4. Liesegangringen waren al aanwezig in het vuursteen voordat er artefacten werden gevormd door neanderthalers. 

Een foutje in een boek kan voorkomen, maar de ernst van zo'n fout moet wel in de juiste context worden geplaatst, vooral wanneer mensen daarmee in een kwaad daglicht worden gesteld. Moeten we ons afvragen welke andere fouten tijdens het onderzoek zijn ingeslopen, en of deze de validiteit van de steekproef hebben aangetast? Er was geen onafhankelijke wetenschapper uit het buitenland aanwezig om toezicht te houden op de steekproefmethode. Gezien er mensen in een kwaad daglicht worden geplaatst, zou het wel zo netjes zijn geweest, al was het alleen maar om de validiteit van het onderzoek te waarborgen.

We moeten ons ook afvragen in hoeverre peerreviewers voldoende zijn om de legitimiteit van boeken zoals "Valsheid in Gesteente" te waarborgen. Een opmerkelijk voorbeeld is de publicatie van opzettelijk foutieve artikelen in een fenomeen dat "grunselonderzoek" (lekker met opzet slechte artikelen indienen) wordt genoemd. Een onderzoeksteam heeft opzettelijk nonsens-artikelen ingediend in tijdschriften om de tekortkomingen in het peer review-proces aan te tonen. In sommige gevallen werden deze artikelen zelfs goedgekeurd voor publicatie, wat duidelijk maakt dat het proces niet altijd zo rigoureus is als gewenst. Een peerreviewer is een professional of deskundige die verantwoordelijk is voor het beoordelen van academische of wetenschappelijke manuscripten voordat ze worden gepubliceerd. Dit helpt om de integriteit en hoge standaard van wetenschappelijk onderzoek te waarborgen. Peerreviewers zouden ervoor moeten zorgen dat het boek "Valsheid in Gesteente" gebaseerd is op betrouwbaar onderzoek.


Afb. 5. De ringen die te zien zijn, zijn geen Liesegang-ringen, maar ijzerinfiltraties die door water in het vuursteen zijn gesijpeld. Door de structuur van het vuursteen zijn deze ijzerinfiltraties als ringen uitgevloeid in het vuursteen.


De onderzoekers van "Valsheid in Gesteente" die de vondsten van Tjerk Vermaning vals verklaren, noemen dergelijke ijzerinfiltratie vormen, in hun boek liesegang. Dit is een incorrecte beschrijving en een foute interpretatie van steeninfiltratie. Dat maakt het bewijs voor de verdachtmaking niet overtuigend. In de flinterdunne slijpplaatjes, waarvan enkele afbeeldingen in het boek zijn afgeleid, is in de slijpplaatjes geen ijzerconcentratie aangetroffen. Dit staat in contrast met vergelijkbare vondsten die niet door Vermaning zijn verkregen, waar deze infiltratie wel is vastgesteld. Het ontbreken van die ijzerconcentratie doet de onderzoekers vermoeden dat de artefacten vals zijn. Vele vuursteenwerktuigen die zijn gevonden door Tjerk Vermaning, vertonen wel in de steen getrokken ijzerinfiltratie, en dat is aan de buitenkant al duidelijk te zien. Dergelijke slijpplaatjes van vuursteen, geven te weinig informatie over de context hoe en waar de stenen werktuigen in de bodem hebben gelegen. Daarnaast kan het microscopisch onderzoek naar slijpplaatjes (bijvoorbeeld om ijzerconcentratie, slijtagepatronen of gebruiksporen te analyseren) ook tot beperkte conclusies leiden als er onvoldoende vergelijkingsmateriaal is of als de stenen in een later tijdsbestek zijn verstoord door erosie of latere menselijke activiteit op landbouw akkers. Dit laatste is mogelijk het geval omdat de meeste vergelijkingsmateriaal met de vermaning vondsten, losse oppervlaktevondsten zijn die onafhankelijk van elkaar in een ander context hebben gelegen.


5.



Liesegangen fenomeen.


Externe link: naar een artikel van de Aktieve Praktijk Archeologie Nederland, over de ijzerbanderingen als Liesegangen.



7.


Ijzer dat door de ijskappen is getransporteerd, bestaat doorgaans uit ijzerrijke mineralen, zoals hematiet, magnetiet en sederiet, die in de afzettingen van de gletsjers voorkwamen. Op deze manier belandde het ijzer op het Friese-Drentse keileemplateau. Waardoor ook ijzeroer kon ontstaan door het neerslaan van ijzerverbindingen uit water. Zie afb. 8. De ijzeroer kwam soms in contact met het vuursteen. Op afbeelding 7 zijn ijzerpartikel deeltjes te zien die zich in het vuursteen hebben genesteld. De foto 7 is een vuursteen werktuig gevonden door Tjerk Vermaning. Recent gemaakte vuursteenwerktuigen die in de bodem zijn gestopt en er weer uitgehaald zijn, kunnen dergelijke ijzerinfiltraties niet op zeer korte termijn krijgen. Partikel ijzerinfiltraties zijn niet noodzakelijk voor de authenticiteit van alle vuursteen werktuigen. Ook landbouwwerktuigen kunnen tijdens het bewerken van de akker ijzeraugiet-deeltjes achterlaten op vuursteen wanneer een ploeg het gesteente raakt. Meestal laten die ijzer streepjes achter op het gesteente, dat zich in de toplaag van het vuursteen nestelt. Dit komt vaak voor bij akker oppervlaktevondsten. Ijzeraugiet is een soort gietijzer dat wordt gebruikt voor diverse toepassingen, zoals in de bouw en de machinebouw.


8.

IJzeroer komt in Nederland vooral voor in de bodem als ijzerhoudende knollen en kleine deeltjes in concreties. Afb. 8. Het ijzeroer bestaat voor een deel uit ijzer en zand, dat uit  mineralen limoniet of goethiet is opgebouwd. IJzeroer is ontstaan in onze bodem. Dit gebeurde vooral tijdens het vochtige klimaat van de warme interglacialen, maar de vorming van ijzeroer in de Nederlandse bodem vindt nog tot op de dag van vandaag plaats. De vorming van een ijzeroer hoeft slechts enkele decennia te duren. 


Na het terug trekken van de ijskappen in noord Nederland was er keizand achtergebleven. De neanderthaler leefde op de bodem die een aanvang nam in het Eemien. De Vermaning vondsten zijn dan ook gevonden in het overblijfsel daarvan, het keizand. Daarin liggen ook de in situ nederzettingen van de Neanderthaler. De bekendste zijn Hoogersmilde, Hijken, Eemster en Schuilenburg. Uit de omgeving van Ravenswoud komt o.a. de bekende vuistbijl 'het Oog'. Uit Noord-Burgum en omgeving komt de Wâldgroep, waarbinnen een joint van elf stukken is gereconstrueerd. Ook vlakbij Bakkeveen is een site van deze cultuur ontdekt. Niet alle artefacten lagen daarom in aanvang in contact met het dekzand, gedurende die 300.000 jaar.

In het noorden van Nederland heeft de bodem gedurende de ijstijd onder invloed gestaan van ingrijpende veranderingen. Tijdens de ijstijd zijn zeer oude artefacten door de ijskappen naar de stuwwallen getransporteerd. Vervolgens hebben smeltwater rivieren gezorgd voor het wegspoelen van bodemlagen, en keileembodems kwamen aan de oppervlakte die door de ijskappen waren aangevoerd en oude dekzand lagen spoelde door meldwater-rivieren weg en ontstonden weer. Gedurende die periode van ongeveer 300.000 jaar lang was de neanderthaler in dit gebied wisselend aanwezig. In al die wisselende periodes zijn mogelijk artefacten achtergebleven en niet onder gelijke omstandigheden van klimaat, vegetatie en bodemoppervlakte. De verschuivingen in de bodem de oppervlakte en de veranderingen in het landschap hebben ervoor gezorgd dat de omstandigheden waarin artefacten zijn achtergelaten van elkaar variëren. 

Zonder duidelijkheid over de migratiepatronen van Neanderthalers in Nederland gedurende die 300.000 jaar is het moeilijk vast te stellen hoe en wanneer de vuursteenwerktuigen zijn verspreid. Als we niet weten waarom en wanneer Neanderthalers in Noord-Nederland aanwezig waren gedurende die 300.000 jaar, is het enggeestig om aan te nemen dat ze geen exotisch vuursteen zouden kunnen verspreiden. Empirisch onderzoek onder een elektronenmicroscoop zou dan wellicht niet voldoende bewijs leveren. Het ontbreken van kennis over migratiepatronen en aanwezigheid van neanderthalers in Noord-Nederland kan de interpretatie van archeologische vuursteenvondsten bemoeilijken. De vuursteensoorten die zijn gevonden op de Vermaning-vindplaatsen geven een inzicht in mogelijke migratiepatronen door het traceren van vuursteen dat afkomstig is uit rivierafzettingen of elders uit het land. Het is wetenschappelijk niet verstandig om deze exotische vuursteensoorten op de Vermaning-vindplaatsen uit te sluiten en als vals af te doen, aangezien dit de deur sluit voor verdere onderzoeksmogelijkheden. Het feit dat professionele archeologen vuursteensoorten op de Vermaning-vindplaatsen als vals hebben afgedaan, wijst op de impact die de beschuldigingen van vervalsing door Tjerk Vermaning hebben gehad op het vakgebied van archeologie in Nederland.




Het verdwijnen van windlak glans op vuursteen artefacten onder invloed van natuurlijke processen. De windlak glans op vuursteenwerktuigen kan verdwijnen door erosieve processen met zand en stof. 

De ontdekking van amateur-archeoloog Govert van Noort, dat de glans op vuursteen, ook wel windlak genoemd, niet noodzakelijk is voor authentieke artefacten in Noord-Nederland, heeft een discussie aangewakkerd over de vorming van windlakpatina. Twijfels zijn gerezen over de oorsprong van dit fenomeen, aangezien klimatologische omstandigheden zoals zandstormen de vuursteen ook dof kunnen maken in plaats van gepolijst.


Lees verder: een speciale pagina met video die is gewijd aan de ontdekking door Govert Van Noort. 




Het Cryoturbatie-proces heeft een belangrijke rol gespeeld bij de bewaring en diepteligging van de vuursteen artefacten in Hoogersmilde, Hijken en Eemster.


Cyroturbatie is het proces waarbij bodemlagen door bevriezing en dooi worden verstoord in o.a. keizand en keileem bodems. Door herhaalde cycli van bevriezing en dooi kunnen stenen in de keileem naar de oppervlakte komen en omlaag worden geduwd. Het bevriezen en ontdooien van de bodem in keileemgebieden heeft bijgedragen aan het behoud van artefacten die zijn achtergelaten op de oorspronkelijke omgeving op het keizand. Door het naar beneden zakken als gevolg van cyroturbatie, werden de artefacten tot op de permafrost diepte langzaam ingekapseld door het aanvriezen van de laag boven de permafrostlaag. De artefacten konden in die situatie niet over grote afstanden verspreid raakten en verschuiven. De permafrost in deze regio bevond zich mogelijk tot grote dieptes. Het is waarschijnlijk dat de artefacten van Hijken, Hoogersmilde en Eemster gedurende deze periode schade hebben opgelopen door de beweging van de bodem als gevolg van het tot diepte wegzakken door cyroturbatie. Door de hoge hardheid en weerstand van vuursteen tegen erosie, ontstonden afgeronde ribben en krasjes op het gesteente. Omdat de zandverplaatsing in die tijd waarschijnlijk nog niet zo groot was en door schaarse vegetatie, konden de artefacten aan de oppervlakte van de Vermaning vindplaatsen direct de keileembodem in waar ze zijn achtergelaten tijdens de dooi-vries cyclus. In latere periodes kregen zandstormen en vegetatie steeds meer invloed op het oppervlakte van het keileem, waardoor grote delen van het oppervlak in later periode ermee bedekt raakten en de bodem verzuurde dat de oplosbaarheid van ijzerionen bevordert in het dekzand.  

Deze cyroturbatie processen zorgden voor menging en zakken van materialen in de bodem. Het ijzerhoudende dekzand kon door vorstspleten zinken, maar niet elke plek in de bodem had dezelfde diepte of structuur, waardoor niet overal ijzerhoudend water en zand terechtkwam. Tijdens het ontdooien van de bodem bevond het water zich in een dynamische situatie en bewoog het op verschillende manieren en richtingen. Dit resulteert in ongelijke concentraties van mineralen, afhankelijk van de lokale hydrologie, wat leidde tot variaties in waar het ijzerhoudend zand zich verzamelde om ijzer infiltraties in vuursteen te laten ontstaan. De aanwezigheid van een permavorstlaag zonder vorst spleten fungeerde beter als een barrière die het doordringen naar diepere bodems belemmerde waaronder en in artefacten liggen. Dit betekende dat gebieden onder deze permaforst laag niet altijd direct in contact kwamen met het ijzerhoudende water en zand waar ook artefacten lagen in het keileem. Dit was geheel afhankelijk van waar de artefacten in de bodem lagen en hoe compact ze beschermd ingesloten liggen tegen dergelijke invloeden.

Eem mooi voorbeeld is de afbeelding Eemster 1972 en 1982. Op de afbeelding Eemster 1972 en 1982  zijn twee delen te zien die onafhankelijk van elkaar zijn gevonden op de Eemster vindplaats. Opvallend is dat deel A uit 1972, de cortex bruin is gekleurd door ijzer invloeden en deel B uit 1982 de witte cortex minder onder invloed heeft gelegen in de bodem. Deel A heeft waarschijnlijk door het cyroturbatie-proces meer verwering gekregen met afgeronde ribben terwijl deel B min of meer scherp is gebleven en de cortex min of meer nog wit is. Beide delen passen aan elkaar in een steen compositie. Het verschil is ontstaan door de cyroturbatie waarin beide delen in verwering en slijtage en infiltratie onafhankelijk gescheiden onder cyroturbatie in de bodem zijn gezakt en voor een zeer lange tijd hebben gelegen. Het is een duidelijk bewijs dat Tjerk Vermaning deze verschillen niet kan hebben vervalst. Afslag deel B was pas 10 jaar later in 1982 op de akker gevonden. Is het aannemelijk dat een vervalser zulke inconsistente sporen van ijzer in de cortexlaag creëert?


a1.


Afb. a1: Tijdens die glaciale periode was de gemiddelde jaartemperatuur vele malen lager dan de huidige jaartemperatuur. Met periode van mogelijk -30 graden 's nachts. Als gevolg van deze lage temperaturen was de bodem voor grote delen van het jaar bevroren. Door de forst ontstonden er krimpscheuren in de grond. Alleen tijdens de korte warmte in de zomer ontdooide de grond boven de permaforstlaag. waardoor beweging kwam in de grond en de artefacten verschoof. De continue bevroren ondergrond die in zeer koude seizoenen verder aanvriest, wordt permafrost genoemd. De artefacten werden opgenomen in de aangroeiende permafrostlaag en de zomers waren niet warm genoeg om de permaforstlaag te ontdooien. Tijdens dat proces is het niet ondenkbaar dat er afgeronde ribben kunnen ontstaan door schuring tijdens het wegzakken.

Eemster 1972 en 1982.


E2.


Na het terugtrekken van de ijskappen had de keileembodem een lage zuurtegraad. De Eemster artefacten zijn door neanderthalers achtergelaten op een keileem oppervlakte dat amper was verzuurd, dat kwam door de schaarse aan vegetatie tijdens die glaciale periode. Vlak voor of na het begin van het Weichselien waren de zandverstuivingen voornamelijk plaatselijk van aard omdat de aanwezige vegetatie toen de grootschalige verplaatsing van zand belemmerde. Het kleine discoïde bijltje opgegraven uit Eemster2, vertoont een laagje calciet (Cortexlaag) met ijzerinfiltratie. Afb. E2. De ijzer infiltratie in de calciet korst is mogelijk ontstaan tijdens en het wegzakken in de de permaforst-laag door cyroturbatie. Volgens de onderzoekers van "Valsheid in Gesteente" zou een calciet laagje na enkele duizenden jaren moeten verdwijnen, opgelost in de bodem. Echter, door het ontbreken van bodem verzuring is het aannemelijker dat cyroturbatie het artefact met het calcietlaagje heeft geconserveerd in de permaforstlaag van de Eemster vindplaats. Alleen een zure bodem kan leiden tot het oplossen van de calcietkorst en vorming van hyaliet tegen gaan, terwijl een neutrale tot licht basische bodem meestal geen invloed heeft op de calciet korst op vuursteen. Er was mogelijk geen invloed van verzuurde keileem op de vindplaats Eemster toen de neanderthalers hun artefacten hadden achtergelaten. Naarmate de artefacten in de permafrostlaag belandden, verstreken er vele duizenden jaren waarbij de bodem geleidelijk van bovenaf verzuurde door de toename van vegetatie. Over het algemeen kan de verzuring enkele centimeters tot zelfs enkele meters diep doordringen. De verzuring ontstond voornamelijk in het dekzand dat vermengd raakte met organisch materiaal. Keileem is over het algemeen een compacte en dichte bodem met een hoge mate van ondoorlaatbaarheid, waardoor het minder gevoelig is voor diepe doordringing van verzuring veroorzaakt door organisch materiaal en zure regen in vergelijking met meer poreuze en doorlatende bodemtypen. Hierdoor is het goed mogelijk dat de artefacten die op 50 of 70 cm diepte lagen niet allemaal onder invloed zijn gekomen van verzuring van de bodem. Latere cyroturbatieprocessen kon op lokale plaatsen wel de verzuring in het keizand laten plaatsvinden, maar niet alle artefacten lagen in die lokale specifieke keizandcontext. Als de artefacten in de permafrost zijn ingekapseld kan dat de vorming van hyaliet afzettingen tegenhouden. Permafrost is de aanhoudende bevriezing van de bodem en het bevat weinig tot geen vloeibaar water. Verzuurd water heeft de neiging zich door de bodem te bewegen langs de routes met de minste weerstand. Dit betekent dat het water de voorkeur geeft aan poreuze en minder compacte keizand-sedimenten, waar het gemakkelijker doorheen kan stromen, in plaats van te interageren met harde, compacte keizand. Deze invloed kan zich over duizenden jaren blijven voordoen. Silica-oplossingen hebben echter water nodig om te reageren en hyaliet-afzettingen te vormen. In zure bodems met hoge pH-waarden is er meestal minder silica beschikbaar in de grondoplossing om een hyalietlaag op vuursteen te laten ontstaan. Hierdoor blijven de stenen dof. Aangezien permafrost de grond volledig bevroren houdt, is er ook weinig tot geen water beschikbaar voor de reactie die nodig is om hyaliet afzettingen op vuursteen te vormen. Ondanks de windlak theorie mogelijk niet langer houdbaar is, tijdens die periode was dekzand mogelijk zeer schaars aanwezig en enkel op lokale plaatsen, waardoor er geen windlak op vuursteen kon ontstaan door zandstormen en mogelijk waren de artefacten al in de bodem gekomen. De ontdekking van Van Noort dat windlak hyaliet is, blijft daarom een interessante hypothese.

 Lees verder...


 


De specifieke geologische en chemische omstandigheden op het Drentse Keileemplateau hebben invloed gehad op de afwezigheid en ontstaan van silicaglans op vuursteen artefacten die hier zijn gevonden.

De complexe interactie tussen de minerale samenstelling, chemische processen en geologische geschiedenis van vuursteen in verschillende gebieden benadrukt dat de vorming van hyaliet een gevarieerd en contextafhankelijk proces is. De mogelijkheid (of onmogelijkheid) van silicaglans op vuursteen in Noord-Nederland illustreert de nuances en diversiteit van geologische processen en chemische processen in de bodem en benadrukt het belang van een holistische benadering bij het bestuderen van het verleden. 

 



De afzetting van een glanslaagje dat bestaat uit kleine kristallen van silica, vaak in de vorm van microkristallijne kwarts. Het kan microscopisch dun zijn, en vertoont vaak een doorzichtige eigenschap. De silica-glanspatina die wordt gevormd door het chalcedoon of hyalietlaagje is geen product van oxidatie door blootstelling aan de omgevingslucht met zand (het zgn "windlak"). Hyaliet is een vorm van opaal, terwijl calcedoon een vorm van kwarts is. Hoewel beide mineralen silica bevatten, zijn ze verschillend in hun kristalstructuur en eigenschappen. Hyaliet is doorgaans transparant tot doorschijnend en heeft een glazige uitstraling, terwijl calcedoon vaak ondoorzichtig is en een meer dof of zijdeachtig uiterlijk heeft. Daarnaast hebben ze verschillende kleuren. Over het algemeen worden beide mineralen gevormd in omgevingen met hoge silicaconcentraties en lage tot gematigde temperaturen.

Lees Verder...



Beschuldiging van valse frictieglans op de artefacten van Tjerk Vermaning.

Tjerk Vermaning werd beschuldigd van het kunstmatig aanbrengen van "valse" frictieglans op artefacten. Met "valse" frictieglans wordt bedoeld dat Vermaning een glanzend uiterlijk op de vuurstenen artefacten had aangebracht om ze ouder te laten lijken dan ze in werkelijkheid waren. Dat zou hij hebben gedaan door chemische behandelingen, zoals het gebruik van salpeterzuur. Een frictieglans op vuurstenen artefacten is een kenmerkende glans die ontstaat door het gebruik van het artefact zoals door de Neanderthalers. Vuursteen is een hard gesteente dat veel wordt gebruikt om gereedschappen, wapens en andere objecten te maken. Wanneer vuursteen tegen een ander hard oppervlak wordt gewreven, zoals leer, hout of bot, ontstaat er een wrijvingsglans op het vuursteenoppervlak. De frictie tussen de twee oppervlakken creëert energie en warmte, waardoor microscopische vezels of deeltjes van de vuursteen smelten en vervolgens opnieuw kristalliseren.

Tijdens de rechtszaak werd aangetoond dat er geen "valse" frictieglans was aangebracht. In het onderzoeksrapport door Dr. G. Boom uit 1975, schrijft hij dat de kunstmatig aangebrachte glans is geanalyseerd als huidvet. Nog een andere verklaring is, dat silt en organische stoffen zoals humus een glanzende laag op vuurstenen in keileem en keizand kunnen veroorzaken. Dit komt doordat de deeltjes fijn genoeg zijn om in kleine scheurtjes en poriën in de steen te dringen. Wanneer dit op en in de minuscule oppervlaktescheurtjes van de steen blijft zitten en de steen blootgesteld wordt aan regenwater of vochtige omstandigheden, kan het hard worden en een gladde patinaoppervlakte vormen. Na het reinigen van deze organische laag, kunnen artefacten niet meer goed worden onderzocht om de oorspronkelijke context te achterhalen en is de organische glans mogelijk verwijdert. Niet altijd kunnen water en zeep volledig alle resten van leem en silt verwijderen. Uit een test uitgevoerd door A. Wouters bleek dat na het reinigen van het Eemster artefact E.82-D nog steeds een lemige matrix zichtbaar was op het vuursteen werktuig in de afslag negatieven en golven.

De frictieglans van vuurstenen artefacten uit het Paleolithicum kan na verloop van tijd ook verdwijnen wanneer ze in en op de bodem oppervlakte worden bewaard. Dit proces staat bekend als "dulling" of het "vergrijzen" van vuursteen. Er zijn verschillende archeologische opgravingsites wereldwijd waar vuursteen artefacten zijn gevonden die aan vervaging of 'dulling' hebben geleden waardoor frictieglans was verdwenen. Een bekend voorbeeld is de archeologische site Schöningen in Duitsland, iets over de grens met Nederland. Hier zijn talrijke vuursteen artefacten gevonden die als gevolg van lange blootstelling aan de elementen en fysieke interactie met de omgeving, vervaging en verlies van glans hebben geleden. De site in Schöningen is bekend om zijn vondsten uit het Midden-Paleolithicum, specifiek behorend tot het zogenaamde Clactonien- en Levalloisien-complex.

Meer info over dulling degradatieprocessen waardoor het  frictieglans is verdwenen. (Mansur-Franchomme, 1983 ;Plisson en Mauger, 1988;Levi-Sala, 1993;Mansur, 1999; Álvarez, 2003; Leipus, 2006). Externe link.


 

EE.72-256



De foto EE.72-256 gemaakt door A. Wouters in 1982 toont frictieglans op de afgeronde ribben van het artefact, gevonden door Tjerk Vermaning bij Eemster. Deze frictieglans dient als bewijs voor de authenticiteit van een midden-paleolithisch werktuig. De verschillende gradaties of intensiteiten van frictieglans die kunnen worden waargenomen op de artefacten van Vermaning, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van conservering en de omgeving waarin de stenen hadden gelegen. Er zijn verschillende hypothesen over het ontstaan van afgeronde ribben. Het betreft een cryoturbatieproces, waarbij de beweging van grond door vries- en dooi-cycli leidt tot slijtage van de ribben. Een andere hypothese stelt dat de breukranden van vuursteen zijn afgerond door blootstelling aan zandstormen, waarbij de steen door de wind en het zand werd afgeslepen en zelf windlak (hyaliet) dof is geworden. En de mogelijkheid is dat regelmatig gebruik van vuurstenen werktuigen, zoals snijden of schrapen, leidt tot slijtage van scherpe randen, waardoor deze afgerond worden. Dit is een natuurlijk gevolg van het constante contact met andere materialen en het gebruik, waarbij ook frictieglans kan ontstaan zie foto EE.72-256 gevonden door Tjerk Vermaning. Bij een combinatie van deze verschillende processen is zichtbaar frictieglans, vermoedelijk niet altijd noodzakelijk bij vuursteenvondsten, en kan het mogelijk gereduceerd zijn of verdwijnen, waardoor de afgeronde ribben en vuursteen dof zijn geworden als gevolg van cryoturbatie en/of blootstelling aan zandstormen. Dit alles met inachtneming van het op deze pagina genoemde onderzoek van Govert van Noort over het verdwijnen van windlak, waar het breukvlak was afgerond en het vuursteen dof geworden. Langdurige blootstelling aan de natuurelementen en fysieke interactie met de omgeving, veroorzaakt, niet allen glans op vuursteen, het kan ook vervaging en verlies van glans veroorzaken. Er moet enige terughoudendheid bestaan bij de aanname dat alleen de glimmende, midden-paleolithische vuurstenen werktuigen die in Noord-Nederland zijn gevonden, daadwerkelijk authentiek zijn. Om maar niet alleen af te gaan op uiterlijke schijn, maar verder te kijken en ook de echte waarde van iets wat niet glimt te beoordelen.

 


De mobiliteit en jachtpatronen van Neanderthalers in Nederland werden mogelijk beïnvloed door de beschikbaarheid van vuursteenafzettingen. 

Neanderthalers brachten verschillende vuursteensoorten tijdens hun migraties naar het Fries-Drents keileem plateau. De mogelijkheid dat Neanderthalers deze exotische soorten vuursteen konden verkrijgen van nabijgelegen dagzoomen, zoals die van de Rijn afzettingen, spreekt tegen dat deze artefacten gevonden in Noord-Nederland noodzakelijkerwijs vervalsingen zijn.  



k1.


Na de drooglegging van de noordoostpolder kwam het keileem reservaat bij Urk weer zichtbaar aan de oppervlakte, wat een beeld geeft van de keileembodems waar neanderthalers hun vuursteen konden verzamelen in de dagzoom van de oude rivier afzettingen bij Urk. Foto k1 het keileem reservaat v.d. Lijn bij Urk, 1977. Op het keileem reservaat liggen verschillende vuursteen soorten waaronder uit Noord-Frankrijk, het Maasbekken en de regio rond Parijs, die konden via rivierafzettingen naar de regio Urk worden afgezet in het Midden-Pleistoceen. Het keileem reservaat bij Urk was in de jaren 60 en 70 niet toegankelijk voor publiek. Het reservaat werd destijds beschermd vanwege zijn unieke natuurwaarde en om verstoring van het gebied te voorkomen. Bezoekers mochten het gebied niet betreden om de flora en fauna te beschermen. Het feit dat Tjerk Vermaning alleen een bromfiets had als vervoermiddel betekent dat hij waarschijnlijk niet in staat was om grote hoeveelheden gesteente te vervoeren vanuit het keileem reservaat. De afstand en de overvloed aan verschillende soorten vuursteen maken het onmogelijk dat hij deze van het keileem reservaat heeft kunnen verzamelen. Het zou ook veel tijd kosten en opvallen om geschikt gesteente te verzamelen in een beschermd natuurgebied.


De isotopenmassaspectrometrie-analyse op de vuursteen artefacten van Tjerk Vermaning heeft deels geholpen bij het bepalen van hun herkomst. De resultaten van dat onderzoek toonden aan dat de vuursteensoorten ook afkomstig waren uit verschillende gebieden in Europa. Dit suggereert niet dat Vermaning mogelijk handel dreef en vuursteen uit verschillende regio's verzamelde voor de productie van zijn artefacten. Er is enig bewijs dat suggereert dat Neanderthalers een zekere mate van migratiepatronen hadden, hoewel de exacte details nog niet volledig bekend zijn. Archeologisch bewijs, zoals gereedschappen die op verschillende locaties zijn gevonden, geeft aan dat Neanderthalers zich verplaatsten over hun leefgebieden. Het lijkt er ook op dat Neanderthalers de neiging hadden om specifieke gebieden te gebruiken voor specifieke activiteiten, zoals jacht, slachting en het verzamelen van hulpbronnen. Deze locaties, werden mogelijk herhaaldelijk bezocht. De patronen kunnen variëren afhankelijk van verschillende factoren, zoals klimatologische veranderingen, beschikbaarheid van hulpbronnen en seizoensgebonden migraties van prooidieren. Een studie uit 2019, gepubliceerd in het tijdschrift PLOS ONE, analyseerde de voetafdrukken van Neanderthalers gevonden in Le Rozel in Frankrijk. Door de grootte en spreiding van de voetafdrukken te bestuderen, konden de onderzoekers schatten hoe snel en hoe ver de Neanderthalers liepen. Ze vonden dat Neanderthalers in staat waren om redelijk hoge snelheden te bereiken en mogelijk afstanden tot 30 kilometer per dag aflegden. Het onderzoek naar de voetafdrukken van Neanderthalers gevonden in Le Rozel, Frankrijk, werd uitgevoerd door een team van archeologen onder leiding van Jérémy Duveau van het Nationaal Instituut voor Preventief Archeologisch Onderzoek (INRAP) in Frankrijk. Deze archeologen hebben samengewerkt met experts op het gebied van paleontologie en geologie om de voetstappen te analyseren en te dateren. De mobiliteit van Neanderthalers stelde hen in staat grote afstanden te overbruggen om vuursteen elders te halen. En was ongetwijfeld van invloed op hun jachtpatronen en culturele ontwikkeling in dit gebied. Die vuursteen hulpbronnen uit de rivierafzetting, was te bereiken op nomadische afstanden vanaf het Drents-Fries gebied. Neanderthalers gingen mogelijk ook op zoek naar vuursteenafzettingen die aan de oppervlakte lagen van het keileem reservaat bij Urk. Die vuursteen soorten komen overeen met de Vermaning vondsten.



Artefacten uit het Midden-Paleolithicum zijn ook in Noord-Duitsland gevonden en opmerkelijk genoeg vertonen veel van deze artefacten gelijkenissen met die van Tjerk Vermaning. Deze artefacten zijn soms dof weinig tot geen glans, afgeronde ribben en zijn gemaakt van andere vuursteen soorten. 


Een groot deel van de vuistbijlen die door Tjerk Vermaning aan de oppervlakte zijn gevonden vertonen post en depositionele beschadigingen. De artefacten vertonen potlids, drukkegels, putjes, krasjes, barstjes, afgeronde ribben en andere kenmerken. Dit alles wijst erop dat de artefacten alle kenmerken vertonen van authentieke vuursteenwerktuigen uit het Midden-Paleolithicum. Dergelijke kenmerken kunnen alleen ontstaan door de tands destijd van vele duizenden jaren.

Verkleuringen: Vuursteen kan verkleuringen vertonen als gevolg van sekundaire mineralen. Deze mineralen kunnen op verschillende manieren in het gesteente terechtkomen, zoals via infiltrerend water dat ijzer of andere verontreinigingen bevat. Deze verkleuringen kunnen zorgen voor kleurvariaties in het vuursteen.

Breuken en kloven: Door verschillende geologische processen kunnen er breuken en kloven ontstaan in vuursteen. Deze kunnen veroorzaakt worden door spanningen in de aardkorst, erosie of andere krachten die het gesteente beïnvloeden. Deze breuken en kloven kunnen invloed hebben op de kwaliteit en bruikbaarheid van vuursteen als materiaal.

Holtes en porositeit: Tijdens de vorming en latere diagenese van vuursteen kunnen holtes en porositeit ontstaan. Deze kunnen worden gevuld met mineralen of andere materialen, zoals kalk. Deze holtes en porositeit kunnen de eigenschappen van vuursteen beïnvloeden, zoals de sterkte en dichtheid.




Hijken 10.

▲10. In 1967 ontdekt Tjerk Vermaning bij Hijken ongeveer 400 artefacten. Meer informatie over de artefacten van Hijken is te lezen in het artikel van APAN: HIJKENvoorGewande2.pdf