Kritische analyse van het onderzoek naar de stenen van Vermaning.
10 januari 2009 publiceerde archeoforum.nl een artikel over de ontdekking van het eerste Neanderthaler-kampement in Noord-Nederland, nabij Assen. Dit onderzoek, uitgevoerd door het Groninger Instituut voor Archeologie en het Drents Museum. Hoewel de ontdekkingen nieuwe inzichten bieden, is de situatie rondom de Neanderthaler-vondsten sindsdien controversieel geworden, met name door de ophef rondom het boek "Valsheid in Gesteente". Immers was het Vermaning die de eerste Neanderthaler-kampen op zijn naam had geschreven. Dat boek, gepresenteerd op 3 juni 2022, brengt beschuldigingen van vervalsing tegen Tjerk Vermaning en Ad Wouters. De eerste auteur, Frans de Vries, stelde dat er een project opgezet moet worden om vervalsingen in Steentijd-collecties op te schonen. De publicatie leidde tot verzet van de amateurarcheologen van de Vereniging Actieve Praktijk Archeologie Nederland. Het onderzoek en de publicatie “Valsheid in Gesteente”, is uitgevoerd door een selecte groepje professionals uit de archeologische sector. Al snel ontdekten de APAN amateurarcheologen dat in het boek feiten uit de wetenschappelijke literatuur en de geschiedenis waren verdraaid. Voor de APAN archeologen resteerde slechts één conclusie: de bedenkelijke claims en lasterlijke complottheorieën over “valsheid” verdienen een plek in de vuilnisbak.
Tijdens het lezen van het boek "Valsheid in gesteente" ontstaan er verschillende twijfels die de geldigheid van de onderzoeksresultaten in vraag stellen.
Het kiezen van stenen op basis van bestaande overtuigingen over vervalsingen kan leiden tot een confirmation bias. Dit betekent dat onderzoekers alleen kijken naar bewijs dat hun hypothese ondersteunt, terwijl ze andere, wellicht relevante, data negeren. Als er een duidelijke vooringenomenheid is in de manier waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, kan dit leiden tot de verspreiding van misleidende informatie of oneerlijke praktijken in de wetenschap. Op deze website is te lezen dat bij Hijken en Eemster een gelaagde steekproef niet op de exacte locatie was gedaan. Als deze gelaagde steekproef niet op de juiste wijze is uitgevoerd of niet de juiste locaties heeft betrokken, kan dat de validiteit van de onderzoeksresultaten beïnvloeden. Wanneer onderzoekers vasthouden aan traditionele opvattingen over waarom de stenen vals zijn, kan dit het moeilijk maken om nieuwe ontdekkingen en hypothesen in hun onderzoek te integreren. Er zijn verschillende pogingen gedaan om de onschuld van Tjerk Vermaning aan te tonen, met name aan de hand van de Eemster-vindplaats. Professionele archeologen hebben dat Eemster onderzoek vermeden. Als de Eemster-vindplaats daadwerkelijk authentiek blijkt te zijn – iets wat sterk wordt ondersteund door de ontdekking van veel originele vuurstenen werktuigen en het bijbehorende bodemprofiel – zou dat betekenen dat Vermaning geen vervalsingen met betrekking tot Eemster heeft gepleegd. Dit zou ook de geloofwaardigheid van de vindplaatsen Hoogersmilde en Hijken bevestigen. Het belang van de valsverklaringen ligt in het behoud van de geloofwaardigheid binnen de beroepsgemeenschap van steentijdarcheologen. Het waarborgen van deze geloofwaardigheid is essentieel voor de integriteit van het vakgebied, commerciële belangen en de reputatie. De poging om het concept "Valsheid in Gesteente" te ontwikkelen, lijkt hieruit voort te komen. Echter, de duurzaamheid van deze aanpak is niet gegarandeerd.
Op deze pagina worden voorbeelden gepresenteerd die de validiteit van de onderzoeksresultaten met betrekking tot "Valsheid in gesteente" in twijfel trekken.
Er zijn geen andere bewijzen of feiten dan enkel de vuursteenwerktuigen en de vindplaatsen die zijn schuld of onschuld aantonen, het kan alleen worden afgeleid uit het bewijsmateriaal van de werktuigen die hij heeft ontdekt. Een publicatie uit 2022 "Valsheid in gesteente", een onderzoek door verschillende professionals uit de Nederlandse-archeologische sector, beweert dat de stenen van Tjerk Vermaning vals zijn, en het voorziet ook van specifieke afbeeldingen, tekst en uitleg om deze bewering te ondersteunen. Op pagina 217 van het boek worden de afbeeldingen getoond die moeten aantonen dat de stenen mogelijk niet authentiek zijn. In het boek wordt de aanwezigheid van ijzerinfiltratie beschreven als liesegang, maar dit is een incorrecte beschrijving en foute interpretatie van steeninfiltratie.
Het onderbouwen van daderprofielen is een gevoelig onderwerp. In een publicatie vereist het de nodige voorzichtigheid om misleiding te voorkomen. In de petrologie is bekend dat Liesegangen geen ijzerinfiltraties zijn, die zijn ontstaan in keilzand bodems of dekzand. Liesegangen verwijst naar een fenomeen van lithificatie dat ontstaat tijdens de vorming van vuursteen in stevige vuursteenlagen. In de chemie een diffusieproces, waarbij er patronen van neerslagvorming ontstaan in een gel, opgeloste stof of vaste stof als gevolg van het diffusieproces. Het ontstaat gelijktijdig met de vorming van vuursteen. IJzerinfiltratie, daarentegen, verwijst naar het proces waarbij ijzerdeeltjes binnendringen in een materiaal, zoals bijvoorbeeld bij vuursteen in de keilzand en keileembodems. Dit kan resulteren in corrosie, veranderingen in de structuur van het materiaal en uiteindelijk in schade of afbraak. Hoewel beide processen kunnen worden gekenmerkt door een vorm van patronen, zijn liesegang en ijzerinfiltratie fundamenteel verschillend en kunnen ze niet als synoniemen worden gebruikt. IJzerinfiltratie verwijst naar het proces waarbij ijzerhoudend water door de poriën van vuursteen sijpelt en daarbij kleine ijzereralen achterlaat. Dit kan resulteren in dunne, roestkleurige lijnen, cirkels of vlekken in het vuursteen. Liesegangen, ook bekend als ringsels of banden, zijn concentrische kleurrijke patronen die zich vormen in de vuursteenlagen. Deze patronen worden veroorzaakt door verschillende chemische reacties, zoals oxidatie en neerslag van mineralen, die plaatsvinden tijdens de vorming en lithificatie van de vuursteen. Liesegangen kunnen variëren in kleur en dikte en kunnen zeer complexe en mooie patronen vormen in de vuursteen. Zie de afbeelding 4. Liesegangringen waren al aanwezig in het vuursteen voordat er artefacten werden gevormd door neanderthalers.
Een foutje in een boek kan voorkomen, maar de ernst van zo'n fout moet wel in de juiste context worden geplaatst, vooral wanneer mensen daarmee in een kwaad daglicht worden gesteld. Moeten we ons afvragen welke andere fouten tijdens het onderzoek zijn ingeslopen, en of deze de validiteit van de steekproef hebben aangetast? Er was geen onafhankelijke wetenschapper uit het buitenland aanwezig om toezicht te houden op de steekproefmethode. Gezien er mensen in een kwaad daglicht worden geplaatst, zou het wel zo netjes zijn geweest, al was het alleen maar om de validiteit van het onderzoek te waarborgen.
We moeten ons ook afvragen in hoeverre peerreviewers voldoende zijn om de legitimiteit van boeken zoals "Valsheid in Gesteente" te waarborgen. Een opmerkelijk voorbeeld is de publicatie van opzettelijk foutieve artikelen in een fenomeen dat "grunselonderzoek" (lekker met opzet slechte artikelen indienen) wordt genoemd. Een onderzoeksteam heeft opzettelijk nonsens-artikelen ingediend in tijdschriften om de tekortkomingen in het peer review-proces aan te tonen. In sommige gevallen werden deze artikelen zelfs goedgekeurd voor publicatie, wat duidelijk maakt dat het proces niet altijd zo rigoureus is als gewenst. Een peerreviewer is een professional of deskundige die verantwoordelijk is voor het beoordelen van academische of wetenschappelijke manuscripten voordat ze worden gepubliceerd. Dit helpt om de integriteit en hoge standaard van wetenschappelijk onderzoek te waarborgen. Peerreviewers zouden ervoor moeten zorgen dat het boek "Valsheid in Gesteente" gebaseerd is op betrouwbaar onderzoek.
Afb. 5. De ringen die te zien zijn, zijn geen Liesegangringen, maar ijzerinfiltraties die door water in het vuursteen zijn gesijpeld. Door de structuur van het vuursteen zijn deze ijzerinfiltraties als ringen uitgevloeid in het vuursteen.
In de slijpplaatjes, waarvan enkele afbeeldingen in het boek zijn afgeleid, is in de slijpplaatjes geen ijzerconcentratie aangetroffen. Dit staat in contrast met vergelijkbare vondsten die niet door Vermaning zijn verkregen, waar deze infiltratie wel is vastgesteld. Het ontbreken van die ijzerconcentratie doet de onderzoekers vermoeden dat de artefacten vals zijn.
Keizand uit Drenthe bevat over het algemeen ijzerhoudende deeltjes. De conditie waarin artefacten zijn bewaard, speelt een belangrijke rol in de mate van ijzerinfiltratie. Artefacten in vochtige omgevingen hebben een grotere kans op ijzerinfiltratie, terwijl die in droge koude omgevingen vuursteen-artefacten minder snel aan ijzerinfiltratie blootgesteld worden. Tijdens de verschillende perioden van de laatste ijstijd waren de klimatologische omstandigheden sterk variabel. Door droge lagere temperaturen en een gebrek aan luchtvochtigheid ontstond verminderde beschikbaarheid van water voor chemische reacties, waardoor ijzerionen minder kans hadden om in vuurstenen artefacten te infiltreren. Vuursteen dat diep en compact in een beschermende bodem was gekomen door cyroturbatie, kregen minder blootstelling aan vocht en zuurstof, wat de kans op ijzerinfiltratie verder verkleinde.
Vele van de vuursteenwerktuigen die zijn gevonden door Tjerk Vermaning, vertonen ijzerinfiltratie, en dat is op de afbeeldingen duidelijk te zien.
Externe link: naar een artikel van de Aktieve Praktijk Archeologie Nederland, over de ijzerbanderingen als Liesegangen.
Ijzer dat door de ijskappen is getransporteerd, bestaat doorgaans uit ijzerrijke mineralen, zoals hematiet, magnetiet en sederiet, die in de afzettingen van de gletsjers voorkwamen. Op deze manier belandde het ijzer op het Friese-Drentse keileemplateau. Waardoor ook ijzeroer kon ontstaan door het neerslaan van ijzerverbindingen uit water. Zie afb. 8. De ijzeroer kwam soms in contact met het vuursteen. Op afbeelding 7 zijn ijzerpartikel deeltjes te zien die zich in het vuursteen hebben genesteld. De foto 7 is een vuursteen werktuig gevonden door Tjerk Vermaning. Recent gemaakte vuursteenwerktuigen die in de bodem zijn gestopt en er weer uitgehaald zijn, kunnen dergelijke ijzerinfiltraties niet op zeer korte termijn krijgen. Partikel ijzerinfiltraties zijn niet noodzakelijk voor de authenticiteit van alle vuursteen werktuigen. Ook landbouwwerktuigen kunnen tijdens het bewerken van de akker ijzeraugiet-deeltjes achterlaten op vuursteen wanneer een ploeg het gesteente raakt. Meestal laten die ijzer streepjes achter op het gesteente, dat zich in de toplaag van het vuursteen nestelt. Dit komt vaak voor bij akker oppervlaktevondsten. Ijzeraugiet is een soort gietijzer dat wordt gebruikt voor diverse toepassingen, zoals in de bouw en de machinebouw.
IJzeroer komt in Nederland vooral voor in de bodem als ijzerhoudende knollen en kleine deeltjes in concreties. Afb. 8. Het ijzeroer bestaat voor een deel uit ijzer en zand, dat uit mineralen limoniet of goethiet is opgebouwd.
Het Cryoturbatie-proces heeft een belangrijke rol gespeeld bij de bewaring en diepteligging van de vuursteen artefacten in Hoogersmilde, Hijken en Eemster.
Er zijn verschillende verklaringen aangedragen voor het doffe uiterlijk, de krasjes en de afgeronde ribben van vuursteenwerktuigen. Een van deze verklaringen is cyroturbatie, waar Ad Wouter naar verwijst. Cyroturbatie is het proces waarbij bodemlagen door bevriezing en dooi worden verstoord in o.a. keizand en keileem bodems. Door herhaalde cycli van bevriezing en dooi kunnen stenen in de keileem naar de oppervlakte komen en omlaag worden geduwd. Het bevriezen en ontdooien van de bodem in keizandgebieden heeft bijgedragen aan het behoud van artefacten die zijn achtergelaten op de oorspronkelijke omgeving op het keizand. Door het langzaam naar beneden zakken als gevolg van cyroturbatie, werden de artefacten ook tot op de permafrost diepte langzaam ingekapseld door het aanvriezen van de laag boven de permafrostlaag. De artefacten konden in die situatie niet verspreid raakten en verschuiven. De permafrost in deze regio bevond zich mogelijk tot grote dieptes. Het is waarschijnlijk dat de artefacten van Hijken, Hoogersmilde en Eemster gedurende deze periode schade hebben opgelopen door de beweging van de bodem als gevolg van het tot diepte wegzakken door cyroturbatie. Door de hoge hardheid en weerstand van vuursteen tegen erosie, ontstonden afgeronde ribben pseudoretouche en krasjes op het gesteente. Omdat de zandverplaatsing in die tijd waarschijnlijk nog niet zo groot was en door schaarse vegetatie, konden de artefacten aan de oppervlakte van de Vermaning vindplaatsen direct de keilzandbodem in waar ze zijn achtergelaten tijdens de dooi-vries cyclus. In latere periodes kregen zandstormen en vegetatie steeds meer invloed op het oppervlakte van het keizand, waardoor grote delen van het oppervlak in later periode ermee bedekt raakten en de bodem verzuurde dat de oplosbaarheid van ijzerionen bevordert in het dekzand. Vooral in de laatste 50.000 jaar van de Weichselien ijstijd werd veel dekzand afgezet. De stenen die in de keizand bodem liggen kwamen niet met dat dekzand in aanraking. Behalve die stenen die later weer aan de oppervlakte kwamen. De stenen zonder windlak of (hyaliet), die niet aan de oppervlakte zijn gekomen en niet in het dekzand hebben gelegen, konden mogelijk geen glans ontwikkelen. De vuursteenwerktuigen van Hoogersmilde bevonden zich op een diepte waar de verkneding van de dieptelaag door de cryoturbatie, flinke druk uitoefende op de artefacten, wat leidde tot beschadigingen en slijtage van de randen, met afgeronde ribben.
Deze cyroturbatie processen zorgden voor menging en zakken van materialen in de bodem. Het ijzerhoudende dekzand kon door vorstspleten zinken, maar niet elke plek in de bodem had dezelfde diepte of structuur, waardoor niet overal ijzerhoudend water en zand terechtkwam. Tijdens het ontdooien van de bodem bevond het water zich in een dynamische situatie en bewoog het op verschillende manieren en richtingen. Dit resulteert in ongelijke concentraties van mineralen, afhankelijk van de lokale hydrologie, wat leidde tot variaties in waar het ijzerhoudend water en zand zich verzamelde om ijzer infiltraties in vuursteen te laten ontstaan. De aanwezigheid van een permavorstlaag zonder vorst spleten fungeerde beter als een barrière die het doordringen naar diepere bodems belemmerde waaronder en in artefacten liggen. Dit betekende dat gebieden in deze permaforst laag niet altijd direct in contact kwamen met het ijzerhoudende water en zand waar ook artefacten lagen in het bevroren keizand. Dit was geheel afhankelijk van waar de artefacten in de bodem lagen en hoe compact ze beschermd ingesloten liggen tegen dergelijke invloeden en waarheen ze zijn verplaatst door cyroturbatie. Tijdens de opgraving in Hoogersmilde werd opgemerkt dat de keizand bodem op 50 centimeter diepe zeer hard was, zodat er geen spijker in kon worden geslagen. Curoturbatie, verkneed de keizand bodem tot een compacte structuur waarin de artefacten stevig zijn verankerd. Een mooi voorbeeld is de afbeelding Eemster 1972 en 1982. Op de afbeelding Eemster 1972 en 1982 zijn twee delen te zien die onafhankelijk van elkaar zijn gevonden op de Eemster vindplaats. Opvallend is dat deel A uit 1972, de cortex bruin is gekleurd door ijzer invloeden en deel B uit 1982 de witte cortex minder onder invloed heeft gelegen in de bodem. Deel A heeft waarschijnlijk door het cyroturbatie-proces meer verwering gekregen met afgeronde ribben terwijl deel B min of meer scherp is gebleven en de cortex min of meer nog wit is. Beide delen passen aan elkaar in een steen compositie. Het verschil is ontstaan door de cyroturbatie waarin beide delen in verwering en slijtage en infiltratie onafhankelijk gescheiden onder cyroturbatie in de bodem zijn gezakt en voor een zeer lange tijd gescheiden van elkaar hebben gelegen. Het is een duidelijk bewijs dat Tjerk Vermaning deze verschillen niet kan hebben vervalst. Afslag deel B was pas 10 jaar later in 1982 op de akker gevonden. Is het aannemelijk dat een vervalser zulke inconsistente sporen van ijzer in de cortexlaag creëert?
Afb. a1: Tijdens die glaciale periode was de gemiddelde jaartemperatuur vele malen lager dan de huidige jaartemperatuur. Met periode van mogelijk -30 graden 's nachts. Als gevolg van deze lage temperaturen was de bodem voor grote delen van het jaar bevroren. Door de vorst ontstonden er krimpscheuren in de grond. Alleen tijdens de korte warmte in de zomer ontdooide de grond boven de permaforstlaag. waardoor beweging kwam in de grond en de artefacten verschoof. De continue bevroren ondergrond die in zeer koude seizoenen verder aanvriest, wordt permafrost genoemd. De artefacten werden opgenomen in de aangroeiende permafrostlaag en de zomers waren niet warm genoeg om de permaforstlaag te ontdooien. Tijdens dat proces is het niet ondenkbaar dat er afgeronde ribben kunnen ontstaan door schuring tijdens het wegzakken in de bodem.
Na het terugtrekken van de ijskappen had de keilzandbodem een lage zuurtegraad. De Eemster artefacten zijn door neanderthalers achtergelaten op een keilzand oppervlakte dat amper tot niet was verzuurd, dat kwam door de schaarse aan vegetatie tijdens die glaciale periode. Het kleine discoïde bijltje opgegraven uit Eemster2, vertoont een laagje calciet (Cortexlaag) met ijzerinfiltratie. Afb. E2. De ijzer infiltratie in de calciet korst is mogelijk ontstaan tijdens en het wegzakken in de keizand bodemlaag door cyroturbatie waar regionale ijzerverrijking in de bodem was. Volgens de onderzoekers van "Valsheid in Gesteente" zou een calciet laagje na enkele duizenden jaren moeten verdwijnen, opgelost in de bodem. Echter, door het ontbreken van bodem verzuring is het aannemelijker dat cyroturbatie het artefact met het calcietlaagje heeft geconserveerd in de compacte keizand of de keizand-permaforstlaag van de Eemster vindplaats. Alleen een zure bodem kan leiden tot het oplossen van de calcietkorst, een neutrale tot licht basische bodem heeft meestal geen invloed op de calciet korst. Er was mogelijk geen invloed van verzuurde keilzand op de vindplaats Eemster toen de neanderthalers hun artefacten hadden achtergelaten door de schaarse aan vegetatie tijdens die glaciale periode. Naarmate de artefacten in de permafrostlaag belandden, verstreken er vele duizenden jaren waarbij de bodem geleidelijk van bovenaf verzuurde door de toename van vegetatie. De keizand bodem boven de permavorst laag was door cyroturbatie stevig en compact verkneed waardoor verzuring niet kon doordringen. Over het algemeen kan de verzuring enkele centimeters tot zelfs enkele meters diep doordringen in poreuze bodems. De verzuring ontstond voornamelijk in het dekzand dat vermengd raakte met organisch materiaal. Keilzand is over het algemeen een compacte en dichte bodem met een hoge mate van ondoorlaatbaarheid, waardoor het minder gevoelig is voor diepe doordringing van verzuring veroorzaakt door organisch materiaal en zure regen in vergelijking met meer poreuze en doorlatende bodemtypen. Hierdoor is het goed mogelijk dat de artefacten die op 50 of 70 cm diepte lagen niet allemaal onder invloed zijn gekomen van verzuring van de bodem en het calciet niet door verzuring kon oplossen. Latere cyroturbatieprocessen kon op lokale plaatsen via de vorstspleten wel de verzuring in het keizand laten plaatsvinden, maar niet alle artefacten lagen in die lokale specifieke keizandcontext.
Tijdens de aanvang in het Eemien periode, toen de vuistbijlen zijn achtergelaten door Neanderthalers, was dekzand mogelijk zeer schaars aanwezig en enkel op lokale plaatsen. Het vuursteen lag voor de Neanderthalers, voor het oprapen op het keizand oppervlakte. In de laatste 50.000 jaar van de Weichselien ijstijd werd wel veel dekzand afgezet. Vlak daarvoor en kort daarna waren de zandverstuivingen schaars en voornamelijk plaatselijk van aard.
Krasjes op de afgeronde ribben.
De vondsten van Vermaning worden betwijfeld vanwege verdachte krasjes en afgeronde ribben. Hoewel slijpsporen door schuurpapier en slijpschijven kunnen ontstaan, bieden de sporen op de vondsten van Vermaning geen bewijs van vervalsing. Amateur-archeologen van APAN hebben de krasjes op de afgeronde ribben van Vermanings vondsten vergeleken met die op andere, niet door hem gevonden stukken. Daarbij kwamen ze tot de conclusie dat ook deze andere vondsten dezelfde slijpsporen vertonen. Dit roept vragen op over het bewijs tegen Vermaning of Wouters, aangezien beide deze vondsten nooit in hun handen hebben gehad. De verklaring voor de krasjes op de ribben ligt in natuurlijke processen van cyroturbatie, waarbij vuursteenwerktuigen in de keizandbodem langs keien en zand schuiven en krasjes veroorzaken. Onderzoeker Van Noord noemt deze onregelmatige krasjes 'dribbelpaadjes', omdat ze niet rechtlijnig zijn, maar dribbelend op de afgeronde ribben zichtbaar zijn. Dergelijke dribbelsporen door zandkorrels zijn geen bewijs van vervalsing. Op de foto d1 zijn de dribbelpaadjes onder een electronenmicroscoop te zien, samen met de kleinste waargenomen krasjes met dit karakter op het vuursteen. Krassen die zijn veroorzaakt door grotere bewegende harde zand en steen objecten vertonen ook een vergelijkbaar patroon, maar de 'dribbels' zijn dan groter, wat veroorzaakt wordt door cyroturbatie in de keizandbodem.
Afgeronde ribben uitvergroot.
Foto d1: 250x vergroot onder de electronenmicroscoop.
Dribbelpaadjes 160x vergroot .
De Impact van Pingoheuvels op het Cryoturbatieproces in de Omgeving.
In de tijd dat de Neanderthalers Noord-Nederland bewoonden, vormden zich tijdens de laatste twee ijstijden unieke landschapverschijnselen: de vorstheuvels of pingo's. De term "pingo" komt uit de Inuittaal en betekent "heuvel die groeit". Deze heuvels ontstaan in gebieden met permafrost wanneer bevroren grondwater door uitzetting en hydrostatische druk een laag bevroren grond omhoogduwt. De kern van een pingo bestaat uit een lensvormig ijslichaam, dat in Noord-Nederland wel tot 20 meter hoog kon worden. Pingo's hebben doorgaans een ronde of ovale vorm. Wanneer de bovenste laag scheurt, wordt de ijslaag blootgesteld aan de zon, wat kan leiden tot de vorming van een krater of een meertje. Als het klimaat warmer wordt, smelt de ijskern en glijdt de opgestuwde grond vaak naar beneden, waardoor er een cirkelvormige wal ontstaat rondom de oorspronkelijke pingo. Dit overblijfsel staat bekend als een pingoruïne. Binnen deze wal kan vervolgens een meertje ontstaan dat langzaam met veen wordt opgevuld.
Pingo's hebben mogelijk een cruciale rol gespeeld in het leven van de Neanderthalers. Tijdens de intacte fase dienden de heuvels als uitzichtpunt voor de jacht op wild, en in de ruïnefase konden ze een bron van drinkwater bieden. In Drenthe zijn er naar schatting 2500 potentiële pingoruïnes te vinden, variërend van enkele meters tot tientallen meters diep en met een diameter van 50 tot 300 meter, verspreid over het hele Drents Plateau. De aanwezigheid van pingoheuvels in de nabijheid van bekende vindplaatsen zoals Hoogersmilde, Hijken en Eemster bood verschillende voordelen voor de Neanderthalers tijdens de ijstijd. Ze konden bescherming bieden tegen extreme weersomstandigheden en dekking bieden, wat strategisch voordeel bood bij het jagen en het beschermen tegen roofdieren en andere gevaren. Het is mogelijk dat de Neanderthalers deze locaties selecteerden om hun overlevingskansen te vergroten. De Vuursteen-werktuigen uit Hijken werden ontdekt op enkele tientallen meters van de verdwenen pingoheuvel. De zuidkant van de pingo bood vermoedelijk bescherming tegen de elementen en werd waarschijnlijk gekozen als kampement door de Neanderthalers.
Archeoloog Stapert stuitte op een probleem bij zijn opgraving, omdat hij 180 meter verderop ging graven zonder iets te vinden. Hij vond de artefacten verdacht; volgens hem waren ze niet beïnvloed door solifluctieprocessen, die de bodem kunnen verstoren door ontdooiend smeltwater met modderstromen. Solifluctie en cyroturbatie hebben invloed op hoe de grond zich gedraagt in zulke gebieden; cyroturbatie duidt op verstoringen door vorstwerking. Doordat de artefacten zich niet op de pingo, maar vele tientallen meters op de keizandbodem ernaast bevonden, konden ze langzaamaan in de bodem wegzakken door de effecten van vorst en dooi. Wanneer een pingo smelt, stijgt de temperatuur van het bodemvocht, wat invloed heeft op de vorst- en dooicycli van de omliggende permafrost. De afsmelting leidt tot meer waterafvoer in de bodem rond de pingo, wat verklaart waarom vuursteenartefacten intensiever worden samengeperst in de keizandbodem door cyroturbatie. Dit proces wordt aangedreven door herhaalde bevriezing en ontdooiing, wat leidt tot verstoringen in de bovenste bodemlagen. Hierdoor kunnen verschillende grondmaterialen sneller met elkaar worden gemengd. De afsmelting van een pingo kan leiden tot verhoogde waterinfiltratie in de bodem, wat bijdraagt aan het ontdooien van de permafrost. In situaties zonder pingo blijft de bodem mogelijk beter bevroren. Dit komt doordat een pingo beter opwarmt dan de omringende oppervlakte, waardoor de invloeden op de bodemstructuur en temperatuur anders zijn. In de directe omgeving van pingo's heeft de smeltwaterafvoer in de bodem invloed op zowel de samenstelling als de verdichting van de bodemlagen. Dit kan ervoor zorgen dat artefacten die zich daar bevinden, dieper in de keizandbodem gedrukt worden en steviger samengeperst raken. De verhoogde waterafvoer en afsmelting van de pingo leiden tot veranderingen in de structuur van de bodem, beïnvloeden de cohesie van zanddeeltjes en kunnen zorgen voor slijtage aan de ribben van de vuursteenartefacten als gevolg van beweging in de bodem door cyroturbatie.
Hijken ligt op 8 km afstand van Hoogersmilde, wat een vlotte wandelaar in ongeveer anderhalf uur kan afleggen. Neanderthalers waren snelle wandelaars en konden snelheden tot 30 kilometer per dag bereiken, volgens onderzoek van het Nationaal Instituut voor Preventief Archeologisch Onderzoek in Frankrijk, wat zou kunnen betekenen dat ze van Hijken naar Hoogersmilde reisden. De afstand tussen Hijken en Eemster bedraagt ongeveer 11 km, zodat het niet uitgesloten is dat Neanderthalers uit deze nederzettingen elkaar bezochten of dat dezelfde groep naar meerdere locaties migreerde. Het is ook mogelijk dat verschillende groepen het pingo-gebied in verschillende perioden bezochten. Of de pingo's een belangrijke rol speelden in de interacties tussen deze verschillende locaties is de vraag. De vondsten van Vermaning tonen wel die overeenkomsten. Tot nu toe is hierover echter weinig onderzoek gedaan. Archeologen hebben zich voornamelijk gericht op de aangetroffen stenen werktuigen en hebben dergelijke mogelijkheden, zoals het belang van de pingo's, vaak niet in hun studies betrokken, omdat ze de stenen werktuigen als vervalsingen beschouwden.
In Drenthe zijn er naar schatting 2500 potentiële pingoruïnes te vinden. De pingoruïnes variëren van enkele meters tot tientallen meters diep en hebben een diameter van 50 tot 300 meter. Ze zijn verspreid over het hele Drents Plateau te vinden.
Stapert zet de spade in de grond op 180 meter afstand van de oorspronkelijke vondstlocatie hierdoor had hij niets gevonden. Stapert schrijft in zijn artikel "Vermaning Stones: Some Facts and Arguments" dat het onwaarschijnlijk is dat de vondsten van Vermaning authentiek zijn. Hij wijst op de twijfelachtige aard van de artefacten, omdat deze niet onderhevig zijn geweest aan solifluctieprocessen tijdens de ijstijden. Volgens hem waren er op zeer zachte hellingen geen solifluctieprocessen actief. Hij verwijst naar de Middenpaleolithische vindplaats van Mander, waar enkele tientallen artefacten verspreid liggen over een gebied met een diameter van minstens 250 meter. Op de stuwwal bij Mander, 70 meter hoger gelegen, zijn artefacten losgekomen en door solifluctie hellingafwaarts in een waaiervorm op de akker terechtgekomen. Tijdens het afsmelten van de permafrost-heuvel Hijken, ontstond inkrimping van de pingo, er ontstonden mogelijk geen actieve modderstromen die de vindplaats kon bereiken. De zeer zachte hellingen van Stapert was waarschijnlijk de pingoruïne 151. Tijdens het smelten van de kern van een pingo-heuvel kan er een krater ontstaan, maar dit proces zelf veroorzaakt mogelijk geen modderstromen in de omgeving. Dit had eerder meer invloed op het cryoturbatieproces in de omgeving van de pingo.
▲ De kern van een pingo bestaat uit een lensvormig ijslichaam. De uitzetting van bevroren water en de hydrostatische druk duwen de grond omhoog.
▲ Pingoheuvels in een landschap dat vergelijkbaar is met het keizandlandschap toen Neanderthalers in Noord-Nederland verbleven. Met achtergebleven gesteente door het terugtrekken van ijskappen in een permafrost-gebied met een ijsvlakte.
▲ Ook bij de vindplaats aan de Schietveld, bood de Pingoruïne 1427, vermoedelijk beschutting aan Neanderthalers.
▲ A en B, vindplaats Hoogersmilde dichtbij de pingoruïne 876. De terrein-gelaagdheid op Google Maps doet vermoeden dat de pingo groter was dan dat oorspronkelijk in kaart is gebracht.
Het verdwijnen van windlak glans op vuursteen artefacten onder invloed van natuurlijke processen.
De stenen van Vermaning zouden vals zijn omdat ze geen glans vertonen. De APAN-amateurarcheoloog Govert van Noort † ontdekte echter dat dit niet noodzakelijkerwijs een kenmerk van authentieke vuurstenen werktuigen uit het Midden-Paleolithicum is. De windlak glans op vuursteenwerktuigen kan verdwijnen door erosieve processen met zand en stof. De ontdekking van amateur-archeoloog Govert van Noort, dat de glans op vuursteen, ook wel windlak genoemd, niet noodzakelijk is voor authentieke artefacten in Noord-Nederland, heeft een discussie aangewakkerd over de vorming van windlakpatina. Twijfels zijn gerezen over de oorsprong van dit fenomeen, aangezien klimatologische omstandigheden zoals zandstormen de vuursteen ook dof kunnen maken in plaats van gepolijst. De acceptatie van hyaliet als verklaring voor windlak glanzende vuursteen artefacten heeft grote implicaties voor de archeologie. Het betekent dat tal van publicaties en onderzoeken die gebaseerd zijn op de Windlak theorie moeten worden herzien en mogelijk zelfs verworpen. Tegelijkertijd opent het nieuwe mogelijkheden voor de studie van vuursteen artefacten en kan het leiden tot nieuwe inzichten in menselijke activiteiten en culturele ontwikkelingen in het verleden. De discussie over dit Noord-Nederlands fenomeen van windlak wekt veel weerstand op onder de huidige academische archeologie in Nederland. En blijven bij de theorie dat de glans wordt veroorzaakt door wind met zand.
▲ Video uit 2014: Govert van Noort. Het zo bekende begrip 'windlak' is aan herziening toe, het blijkt geen windpolijsting te zijn, maar een chemische afzetting die bekend staat als 'hyaliet'. Portret gemaakt voor de APAN-expo als afstudeerproject voor de Saxion Hogeschool Enschede door Jonathan de Haan en Rogier van Marle.
Over het algemeen is aangenomen dat 'windlakglans' een gepolijst laagje op gesteente is, dat vermoedelijk is ontstaan in een omgeving dat bestond uit een koude droge vlakte door zandstormen. Door een vuursteen met die windlak patina doormidden te breken waarvan een helft drie maanden in de wind beladen met zandstof was gehangen in zandstormen, windslijping, kwam de APAN-onderzoeker, G.J. van Noort er achter dat de windlak was verdween op de helft dat in de wind met zand had gehangen. Dit experiment vond plaats aan de Noordzee kust waar wind en zand verplaatsing vergelijkbaar is met de koude ijstijdperiode toen luchtbeweging van de atmosfeer vergelijkbaar was toen de zandkorrels tegen de vuursteen artefacten waaide en zandstraalde. De breukrand op dat deel is zelfs afgerond zie, Afb. 5. De aanwezigheid van windlak patina is niet bepalend voor de echtheid van de Vermanings vuistbijlen. Over het ontstaan van windlak door constante blootstelling aan de oppervlakte door wind en zand zijn twijfels ontstaan. De vuurstenen artefacten die langdurig aan de oppervlakte hebben gelegen in de koude ijzige en winderige stoffige oppervlakte en langdurig zijn bestraald door zandstormen, zouden ook meer verwering en slijtage moeten vertonen dan ze doen. Hierbij zijn fijnkorrelige of grofkorrelige sedimenten niet relevant. Het resultaat was dat de windlak in drie maand tijd kan reduceren en zelfs kan verdwijnen door erosieve werking van luchtbeweging in de atmosfeer door zandkorrels van het strand aan de Noordzee. Meer informatie: leidenlezing.pdf. Op deze website zijn daarnaast ook andere argumenten te lezen, die aanvoeren waarom de vuursteenvondsten van de belangrijke Vermaning vindplaatsen zonder windlakglans zijn.
Windlak theorie: Hyaliet als nieuwe benadering voor de studie van vuursteen artefacten.
De specifieke geologische en chemische omstandigheden op het Drentse Keileemplateau hebben mogelijk invloed gehad op de afwezigheid en ontstaan van silicaglans op vuursteen artefacten die hier zijn gevonden.
De complexe interactie tussen de minerale samenstelling, chemische processen en geologische geschiedenis van vuursteen in verschillende gebieden benadrukt dat de vorming van hyaliet en/of opaal insluiting een gevarieerd en contextafhankelijk proces is. De mogelijkheid (of onmogelijkheid) van silicaglans op vuursteen in Noord-Nederland illustreert de nuances en diversiteit van geologische processen en chemische processen in de bodem en benadrukt het belang van een holistische benadering bij het bestuderen van het verleden.
Het keizand van Drenthe, ontstaan door het transport van sedimenten door ijskappen tijdens de ijstijd, heeft geleid tot een gevarieerd aanbod van mineralen. Deze mineralen waren gunstig voor de vorming van hyaliet- en opaalafzettingen op vuursteen in Drenthe. Glanspatina is een natuurlijk fenomeen dat vaak voorkomt op vuurstenen werktuigen. Glanspatina ontstaat door chemische processen in de bodem, met name door inkiezeling. Dit proces houdt in dat silica (siliciumdioxide) uit de bodem of het grondwater in de poriën van vuurstenen werktuigen kan neerslaan en zich hierdoor een dunne laag opaal of hyaliet vormt. Deze opaalachtige laag kan een glanzend uiterlijk geven aan de vuurstenen artefacten. Onderzoek laat zien dat op afgeslagen vlakken kleine oneffenheden verdwijnen door de afbraak van silica, terwijl minuscule putjes zich met kiezel vullen, wat resulteert in een glad en glanzend oppervlak. De intensiteit van glanspatina hangt af van verschillende factoren zoals de chemische samenstelling van de bodem en de aanwezigheid van circulerend bodemwater. Glanspatina komt vooral voor op vuursteen, omdat opaal zich alleen kan afzetten op oppervlakken waar al opaal aanwezig is in vuursteen. Er zijn verschillende redenen waarom vuursteenartefacten op Neanderthaler-vindplaatsen geen glanspatina vertonen. De chemische samenstelling van de bodem in deze regio kan minder geschikt zijn voor de vorming van opaal of hyaliet, die essentieel zijn voor de ontwikkeling van glanspatina. Daarnaast kan de afwezigheid van circulerend bodemwater betekenen dat er onvoldoende vocht en mineralen beschikbaar zijn om het proces van inkieseling te ondersteunen. Verder kunnen factoren zoals de aanwezigheid van permafrost en compacte keizandlagen, evenals lokaal verzuurde bodems, de vorming van glanspatina belemmeren. In harde en bevroren bodems kan geen inkieseling plaatsvinden, omdat er geen water beschikbaar is. In verzuurde bodems vindt ook geen inkieseling plaats. Specifieke omgevingsomstandigheden, zoals de aard van de sedimenten, lokale verzuring van de bodem en het microklimaat, dragen allemaal bij aan het ongeschikt zijn van de regio voor de chemische interacties die nodig zijn voor de vorming van glanspatina. Bovendien kan de vorming van opaal- of hyalietachtige lagen, die geassocieerd zijn met vuursteen, niet altijd op dezelfde manier plaatsvinden bij alle steensoorten.
De vraag blijft of Siliciumdioxide varianten mogelijk zijn voor de glans op vuursteen, ter vervanging van de windlak theorie. Het blijft echter een onderwerp van discussie. Het heeft in ieder geval een erosieve werking op de fundamenten van de valsverklaringen, die geleidelijk aan afbrokkelen. De APAN/Extern publicaties vermelden andere benaderingen over dit onderwerp.
G.J. van Noord legt in zijn artikel uit waarom er geen glanspatina is ontstaan op de vuursteenwerktuigen van de Vermaning-vindplaatsen. Hier een deel uit dat artikel.
Beschuldiging van valse frictieglans op de artefacten van Tjerk Vermaning.
De frictieglans van vuurstenen artefacten uit het Paleolithicum kan na verloop van tijd ook verdwijnen wanneer ze in en op de bodem oppervlakte worden bewaard. Dit proces staat bekend als "dulling" of het "vergrijzen" van vuursteen. Er zijn verschillende archeologische opgravingsites wereldwijd waar vuursteen artefacten zijn gevonden die aan vervaging of 'dulling' hebben geleden waardoor frictieglans was verdwenen. Een bekend voorbeeld is de archeologische site Schöningen in Duitsland, iets over de grens met Nederland. Hier zijn talrijke vuursteen artefacten gevonden die als gevolg van lange blootstelling aan de elementen en fysieke interactie met de omgeving, vervaging en verlies van glans hebben geleden. De site in Schöningen is bekend om zijn vondsten uit het Midden-Paleolithicum, specifiek behorend tot het zogenaamde Clactonien- en Levalloisien-complex.
Meer info over dulling degradatieprocessen waardoor het frictieglans is verdwenen. (Mansur-Franchomme, 1983 ;Plisson en Mauger, 1988;Levi-Sala, 1993;Mansur, 1999; Álvarez, 2003; Leipus, 2006). Externe link.
De foto EE.72-256 gemaakt door A. Wouters in 1982 toont frictieglans op de afgeronde ribben van het artefact, gevonden door Tjerk Vermaning bij Eemster. Deze frictieglans dient als bewijs voor de authenticiteit van een midden-paleolithisch werktuig. De verschillende gradaties of intensiteiten van frictieglans die kunnen worden waargenomen op de artefacten van Vermaning, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van conservering en de omgeving waarin de stenen hadden gelegen.
Artefacten uit het Midden-Paleolithicum zijn ook in Noord-Duitsland gevonden en opmerkelijk genoeg vertonen veel van deze artefacten gelijkenissen met die van Tjerk Vermaning. Deze artefacten zijn soms dof weinig tot geen glans, afgeronde ribben en zijn gemaakt van andere vuursteen soorten. Een groot deel van de vuistbijlen die door Tjerk Vermaning aan de oppervlakte zijn gevonden vertonen post en depositionele beschadigingen. De artefacten vertonen potlids, drukkegels, putjes, krasjes, barstjes, afgeronde ribben en andere kenmerken. Dit alles wijst erop dat de artefacten alle kenmerken vertonen van authentieke vuursteenwerktuigen uit het Midden-Paleolithicum. Dergelijke kenmerken kunnen alleen ontstaan door de tands destijd van vele duizenden jaren.
Verkleuringen: Vuursteen kan verkleuringen vertonen als gevolg van sekundaire mineralen. Deze mineralen kunnen op verschillende manieren in het gesteente terechtkomen, zoals via infiltrerend water dat ijzer of andere verontreinigingen bevat. Deze verkleuringen kunnen zorgen voor kleurvariaties in het vuursteen.
Breuken en kloven: Door verschillende geologische processen kunnen er breuken en kloven ontstaan in vuursteen. Deze kunnen veroorzaakt worden door spanningen in de aardkorst, erosie of andere krachten die het gesteente beïnvloeden zoals vorstwerking. Deze breuken en kloven kunnen invloed hebben op de kwaliteit en bruikbaarheid van vuursteen als materiaal.
Holtes en porositeit: Tijdens de vorming en latere diagenese van vuursteen kunnen holtes en porositeit ontstaan. Deze kunnen worden gevuld met mineralen of andere materialen, zoals kalk. Deze holtes en porositeit kunnen de eigenschappen van vuursteen beïnvloeden, zoals de sterkte en dichtheid.