De Affaire Tjerk Vermaning.
Het verhaal over een amateurarcheoloog uit de Nederlandse geschiedenis. 
 


Kritische analyse van het onderzoek naar de stenen van Vermaning.

10 januari 2009 publiceerde archeoforum.nl een artikel over de ontdekking van het eerste Neanderthaler-kampement in Noord-Nederland, nabij Assen. Dit onderzoek, uitgevoerd door het Groninger Instituut voor Archeologie en het Drents Museum. Hoewel de ontdekkingen nieuwe inzichten bieden, is de situatie rondom de Neanderthaler-vondsten sindsdien controversieel geworden, met name door de ophef rondom het boek "Valsheid in Gesteente". Immers was het Vermaning die de eerste Neanderthaler-kampen op zijn naam had geschreven. Dat boek, gepresenteerd op 3 juni 2022, brengt beschuldigingen van vervalsing tegen Tjerk Vermaning en Ad Wouters. De eerste auteur, Frans de Vries, stelde dat er een project opgezet moet worden om vervalsingen in Steentijd-collecties op te schonen. De publicatie leidde tot verzet van de amateurarcheologen van de Vereniging Actieve Praktijk Archeologie Nederland. Het onderzoek en de publicatie “Valsheid in Gesteente”, is uitgevoerd door een selecte groepje professionals uit de archeologische sector. Al snel ontdekten de APAN amateurarcheologen dat in het boek feiten uit de wetenschappelijke literatuur en de geschiedenis waren verdraaid. Voor de APAN archeologen resteerde slechts één conclusie: de bedenkelijke claims en lasterlijke complottheorieën over “valsheid” verdienen een plek in de vuilnisbak.

Tijdens het lezen van het boek "Valsheid in gesteente" ontstaan er verschillende twijfels die de geldigheid van de onderzoeksresultaten in vraag stellen.

Het kiezen van stenen op basis van bestaande overtuigingen over vervalsingen kan leiden tot een confirmation bias. Dit betekent dat onderzoekers alleen kijken naar bewijs dat hun hypothese ondersteunt, terwijl ze andere, wellicht relevante, data negeren. Als er een duidelijke vooringenomenheid is in de manier waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, kan dit leiden tot de verspreiding van misleidende informatie of oneerlijke praktijken in de wetenschap. Op deze website is te lezen dat bij Hijken en Eemster een gelaagde steekproef niet op de exacte locatie was gedaan. Als deze gelaagde steekproef niet op de juiste wijze is uitgevoerd of niet de juiste locaties heeft betrokken, kan dat de validiteit van de onderzoeksresultaten beïnvloeden. Wanneer onderzoekers vasthouden aan traditionele opvattingen over waarom de stenen vals zijn, kan dit het moeilijk maken om nieuwe ontdekkingen en hypothesen in hun onderzoek te integreren. Er zijn verschillende pogingen gedaan om de onschuld van Tjerk Vermaning aan te tonen, met name aan de hand van de Eemster-vindplaats. Professionele archeologen hebben dat Eemster onderzoek vermeden. Als de Eemster-vindplaats daadwerkelijk authentiek blijkt te zijn – iets wat sterk wordt ondersteund door de ontdekking van veel originele vuurstenen werktuigen en het bijbehorende bodemprofiel – zou dat betekenen dat Vermaning geen vervalsingen met betrekking tot Eemster heeft gepleegd. Dit zou ook de geloofwaardigheid van de vindplaatsen Hoogersmilde en Hijken bevestigen. Het belang van de valsverklaringen ligt in het behoud van de geloofwaardigheid binnen de beroepsgemeenschap van steentijdarcheologen. Het waarborgen van deze geloofwaardigheid is essentieel voor de integriteit van het vakgebied, commerciële belangen en de reputatie. De poging om het concept "Valsheid in Gesteente" te ontwikkelen, lijkt hieruit voort te komen. Echter, de duurzaamheid van deze aanpak is niet gegarandeerd.


Op deze pagina worden voorbeelden gepresenteerd die de validiteit van de onderzoeksresultaten met betrekking tot "Valsheid in gesteente" in twijfel trekken.

Er zijn geen andere bewijzen of feiten dan enkel de vuursteenwerktuigen en de vindplaatsen die zijn schuld of onschuld aantonen, het kan alleen worden afgeleid uit het bewijsmateriaal van de werktuigen die hij heeft ontdekt. Een publicatie uit 2022 "Valsheid in gesteente", een onderzoek door verschillende professionals uit de Nederlandse-archeologische sector, beweert dat de stenen van Tjerk Vermaning vals zijn, en het voorziet ook van specifieke afbeeldingen, tekst en uitleg om deze bewering te ondersteunen. Op pagina 217 van het boek worden de afbeeldingen getoond die moeten aantonen dat de stenen mogelijk niet authentiek zijn. In het boek wordt de aanwezigheid van ijzerinfiltratie beschreven als liesegang, maar dit is een incorrecte beschrijving en foute interpretatie van steeninfiltratie.

4.

Het onderbouwen van daderprofielen is een gevoelig onderwerp. In een publicatie vereist het de nodige voorzichtigheid om misleiding te voorkomen. In de petrologie is bekend dat Liesegangen geen ijzerinfiltraties zijn, die zijn ontstaan in keilzand bodems of dekzand. Liesegangen verwijst naar een fenomeen van lithificatie dat ontstaat tijdens de vorming van vuursteen in stevige vuursteenlagen. In de chemie een diffusieproces, waarbij er patronen van neerslagvorming ontstaan in een gel, opgeloste stof of vaste stof als gevolg van het diffusieproces. Het ontstaat gelijktijdig met de vorming van vuursteen. IJzerinfiltratie, daarentegen, verwijst naar het proces waarbij ijzerdeeltjes binnendringen in een materiaal, zoals bijvoorbeeld bij vuursteen in de keilzand en keileembodems. Dit kan resulteren in corrosie, veranderingen in de structuur van het materiaal en uiteindelijk in schade of afbraak. Hoewel beide processen kunnen worden gekenmerkt door een vorm van patronen, zijn liesegang en ijzerinfiltratie fundamenteel verschillend en kunnen ze niet als synoniemen worden gebruikt. IJzerinfiltratie verwijst naar het proces waarbij ijzerhoudend water door de poriën van vuursteen sijpelt en daarbij kleine ijzereralen achterlaat. Dit kan resulteren in dunne, roestkleurige lijnen, cirkels of vlekken in het vuursteen. Liesegangen, ook bekend als ringsels of banden, zijn concentrische kleurrijke patronen die zich vormen in de vuursteenlagen. Deze patronen worden veroorzaakt door verschillende chemische reacties, zoals oxidatie en neerslag van mineralen, die plaatsvinden tijdens de vorming en lithificatie van de vuursteen. Liesegangen kunnen variëren in kleur en dikte en kunnen zeer complexe en mooie patronen vormen in de vuursteen. Zie de afbeelding 4. Liesegangringen waren al aanwezig in het vuursteen voordat er artefacten werden gevormd door neanderthalers. 

Een foutje in een boek kan voorkomen, maar de ernst van zo'n fout moet wel in de juiste context worden geplaatst, vooral wanneer mensen daarmee in een kwaad daglicht worden gesteld. Moeten we ons afvragen welke andere fouten tijdens het onderzoek zijn ingeslopen, en of deze de validiteit van de steekproef hebben aangetast? Er was geen onafhankelijke wetenschapper uit het buitenland aanwezig om toezicht te houden op de steekproefmethode. Gezien er mensen in een kwaad daglicht worden geplaatst, zou het wel zo netjes zijn geweest, al was het alleen maar om de validiteit van het onderzoek te waarborgen.

We moeten ons ook afvragen in hoeverre peerreviewers voldoende zijn om de legitimiteit van boeken zoals "Valsheid in Gesteente" te waarborgen. Een opmerkelijk voorbeeld is de publicatie van opzettelijk foutieve artikelen in een fenomeen dat "grunselonderzoek" (lekker met opzet slechte artikelen indienen) wordt genoemd. Een onderzoeksteam heeft opzettelijk nonsens-artikelen ingediend in tijdschriften om de tekortkomingen in het peer review-proces aan te tonen. In sommige gevallen werden deze artikelen zelfs goedgekeurd voor publicatie, wat duidelijk maakt dat het proces niet altijd zo rigoureus is als gewenst. Een peerreviewer is een professional of deskundige die verantwoordelijk is voor het beoordelen van academische of wetenschappelijke manuscripten voordat ze worden gepubliceerd. Dit helpt om de integriteit en hoge standaard van wetenschappelijk onderzoek te waarborgen. Peerreviewers zouden ervoor moeten zorgen dat het boek "Valsheid in Gesteente" gebaseerd is op betrouwbaar onderzoek.


Afb. 5. De ringen die te zien zijn, zijn geen Liesegangringen, maar ijzerinfiltraties die door water in het vuursteen zijn gesijpeld. Door de structuur van het vuursteen zijn deze ijzerinfiltraties als ringen uitgevloeid in het vuursteen.


In de slijpplaatjes, waarvan enkele afbeeldingen in het boek zijn afgeleid, is in de slijpplaatjes geen ijzerconcentratie aangetroffen. Dit staat in contrast met vergelijkbare vondsten die niet door Vermaning zijn verkregen, waar deze infiltratie wel is vastgesteld. Het ontbreken van die ijzerconcentratie doet de onderzoekers vermoeden dat de artefacten vals zijn. 

Keizand uit Drenthe bevat over het algemeen ijzerhoudende deeltjes. De conditie waarin artefacten zijn bewaard, speelt een belangrijke rol in de mate van ijzerinfiltratie. Artefacten in vochtige omgevingen hebben een grotere kans op ijzerinfiltratie, terwijl die in droge koude omgevingen vuursteen-artefacten minder snel aan ijzerinfiltratie blootgesteld worden. Tijdens de verschillende perioden van de laatste ijstijd waren de klimatologische omstandigheden sterk variabel. Door droge lagere temperaturen en een gebrek aan luchtvochtigheid ontstond verminderde beschikbaarheid van water voor chemische reacties, waardoor ijzerionen minder kans hadden om in vuurstenen artefacten te infiltreren. Vuursteen dat diep en compact in een beschermende bodem was gekomen door cyroturbatie, kregen minder blootstelling aan vocht en zuurstof, wat de kans op ijzerinfiltratie verder verkleinde.

Vele van de vuursteenwerktuigen die zijn gevonden door Tjerk Vermaning, vertonen ijzerinfiltratie, en dat is op de afbeeldingen duidelijk te zien. 


5.



Externe link: naar een artikel van de Aktieve Praktijk Archeologie Nederland, over de ijzerbanderingen als Liesegangen.



7.


Ijzer dat door de ijskappen is getransporteerd, bestaat doorgaans uit ijzerrijke mineralen, zoals hematiet, magnetiet en sederiet, die in de afzettingen van de gletsjers voorkwamen. Op deze manier belandde het ijzer op het Friese-Drentse keileemplateau. Waardoor ook ijzeroer kon ontstaan door het neerslaan van ijzerverbindingen uit water. Zie afb. 8. De ijzeroer kwam soms in contact met het vuursteen. Op afbeelding 7 zijn ijzerpartikel deeltjes te zien die zich in het vuursteen hebben genesteld. De foto 7 is een vuursteen werktuig gevonden door Tjerk Vermaning. Recent gemaakte vuursteenwerktuigen die in de bodem zijn gestopt en er weer uitgehaald zijn, kunnen dergelijke ijzerinfiltraties niet op zeer korte termijn krijgen. Partikel ijzerinfiltraties zijn niet noodzakelijk voor de authenticiteit van alle vuursteen werktuigen. Ook landbouwwerktuigen kunnen tijdens het bewerken van de akker ijzeraugiet-deeltjes achterlaten op vuursteen wanneer een ploeg het gesteente raakt. Meestal laten die ijzer streepjes achter op het gesteente, dat zich in de toplaag van het vuursteen nestelt. Dit komt vaak voor bij akker oppervlaktevondsten. Ijzeraugiet is een soort gietijzer dat wordt gebruikt voor diverse toepassingen, zoals in de bouw en de machinebouw.


8.

IJzeroer komt in Nederland vooral voor in de bodem als ijzerhoudende knollen en kleine deeltjes in concreties. Afb. 8. Het ijzeroer bestaat voor een deel uit ijzer en zand, dat uit  mineralen limoniet of goethiet is opgebouwd. 




De vuursteenwerktuigen gevonden op de Vermaning-vindplaatsen, wijzen op een nomadisch bestaan van Neanderthalers tijdens hun migraties naar het Fries-Drents keileem plateau. 

Na het terugtrekken van de ijskappen uit de Saale-ijstijd in Noord-Nederland, bleef er keizand achter. De Neanderthaler leefde op de bodem die een aanvang nam in het Eemien periode. Neanderthalers bezochten Nederland en andere delen van Europa tussen ongeveer 250.000 en 40.000 jaar geleden. Het Eemien is een relatief warmere periode in de laatste ijstijd, en het was ondanks de kou een tijd waarin de omgeving in Nederland voor de Neanderthalers aantrekkelijker werd. Het begin van de Eemien markeerde een overgangsfase van een koudere naar een warmere periode. Dit verklaart waarom de winters aan het begin van de Eemien nog aanzienlijk kouder waren. Deze overgangsfase had invloed op de seizoen migratiepatronen van soorten zoals mammoeten. Terwijl het zuiden van Europa het klimaat warmer was geworden migreerde mammoeten en andere dieren die zich goed hadden aangepast aan de koude klimaat, verder naar het noorden. Tegelijkertijd zorgden veranderingen in het Noord-Nederlands landschap, zoals de komst van nieuwe vegetatie en ecosystemen voor nieuwe voedselbronnen. Dit was aantrekkelijk voor zowel mammoeten als Neanderthalers. Deze migratie zien we tegenwoordig nog steeds bij het Sámi-volk, dat met hun kuddes rendieren een nomadische levensstijl leidt in het noorden van Scandinavië, afhankelijk van de seizoenen en de beschikbaarheid van voedsel. In de winter trekken ze vaak naar lagere gebieden waar het voedsel voor de rendieren gemakkelijker te vinden is, terwijl ze in de zomer naar hogere, koelere gebieden reizen. 

De Vermaning vondsten zijn gevonden in het overblijfsel van het keizand. Daarin liggen ook de in situ nederzettingen van de Neanderthaler maar waarschijnlijk waren die Neanderthaler-nederzettingen niet permanent. En leefde ze tijdelijk in gebieden afhankelijk van seizoensovergangen en de beschikbare voedsel en hulpbronnen. De bekendste Neanderthaler-nederzettingen zijn Hoogersmilde, Hijken, Eemster en Schuilenburg waarvan de vuursteenwerktuigen de getuigenis zijn. Niet alle artefacten lagen in aanvang in contact met het dekzand maar zijn waarschijnlijk op het keizand oppervlakte achtergelaten. In het noorden van Nederland heeft de bodem gedurende de ijstijd onder invloed gestaan van ingrijpende veranderingen. Tijdens de ijstijd zijn zeer oude artefacten door de ijskappen naar de stuwwallen getransporteerd. Vervolgens hebben smeltwater rivieren gezorgd voor het wegspoelen van bodemlagen, en keizandbodems kwamen aan de oppervlakte die door de ijskappen waren aangevoerd en oude dekzand lagen spoelde door smeltwater-rivieren weg en ontstonden weer. Gedurende een periode van ongeveer 250.000 en 40.000 jaar geleden was de Neanderthaler in dit gebied wisselend aanwezig. In al die wisselende periodes zijn mogelijk artefacten achtergebleven en niet onder gelijke omstandigheden van klimaat, vegetatie en bodemoppervlakte. De verschuivingen in de bodem de oppervlakte en de veranderingen in het landschap hebben ervoor gezorgd dat de omstandigheden waarin artefacten zijn achtergelaten van elkaar variëren.

Een studie uit 2019, gepubliceerd in het tijdschrift PLOS ONE, analyseerde de voetafdrukken van Neanderthalers gevonden in Le Rozel, Frankrijk. Onder leiding van Jérémy Duveau van het Nationaal Instituut voor Preventief Archeologisch Onderzoek (INRAP) bestudeerden archeologen, samen met paleontologie- en geologie-experts, de grootte en spreiding van de voetafdrukken. Ze schatten dat Neanderthalers snelheden konden bereiken en mogelijk afstanden van tot 30 kilometer per dag aflegden. De mobiliteit van Neanderthalers stelde hen in staat om grote afstanden te overbruggen en konden ook vuursteen op andere locaties verkrijgen, wat ongetwijfeld invloed had op hun jachtpatronen en culturele ontwikkeling. Onderzoek uitgevoerd door de Universidad de La Laguna in El Salt, Spanje, heeft aangetoond dat Neanderthalers een nomadische levensstijlen hadden. Het bleek dat sommige kampvuurplaatsen zich in verschillende grondlagen bevonden, wat suggereert dat deze locaties herhaaldelijk werden gebruikt voor bewoning. Langdurig gebruik werd gekarakteriseerd door dikkere aslagen, terwijl dunne aslagen op kortstondig gebruik wijzen. Deze bevindingen wijzen op een patroon van herhaalde migratie, waarbij Neanderthalers mogelijk op zoek waren naar voedsel en geschikte leefomstandigheden op bepaalde locaties. Na een periode van gebruik werden deze vuurplaatsen verlaten, maar het is goed mogelijk dat ze later opnieuw in gebruik werden genomen door dezelfde of andere groepen Neanderthalers. Dit belicht de dynamische levensstijl van de Neanderthalers, die zich aanpasten aan hun omgeving en hun nederzettingen daarop afstemden.

Cyroturbatie heeft de bodemlagen in Drenthe verstoord, wat leidde tot het verdwijnen van eventueel bewijs voor verschillende grondlagen met vuurplaatsen en zorgde voor menging van vuursteenartefacten in de bodem. Cyroturbatie heeft niet alleen bijgedragen aan de vermenging van bodemlagen, maar heeft ook het onderzoek naar de migratie en culturele praktijken van Neanderthalers bemoeilijkt. Het is daarom slechts hypothetisch mogelijk dat verschillende Neanderthaler groepen of terugkerende groepen kleine hoeveelheden vuursteensoorten uit de omgeving, evenals uit verder weg gelegen gebieden, meebrachten naar de Vermaning vindplaatsen. De vuursteen­artefacten, waaronder vuistbijlen, zouden dan mogelijk ook seizoensgebonden achtergelaten kunnen zijn op de tijdelijke verblijfplaatsen. De bodemverstoring op de akkers waar Vermaning zijn vondsten heeft gedaan, heeft cyroturbatie geleid tot een vermenging van eventuele seizoenslagen met vuurstenen werktuigen, hierdoor is het niet mogelijk om deze afzonderlijk per laag aan te tonen, en kon er geen bewijs voor worden gevonden. Bijna alle vuursteensoorten van de werktuigen die zijn gevonden door Vermaning zijn glaciaal getransporteerd en door Neanderthalers verzameld op de Drents-Friese keizandbodems. Neanderthalers gingen waarschijnlijk niet op zoek naar vuursteenafzettingen die aan de oppervlakte lagen in het keizandreservaat bij Urk, waarvan enkele soorten wel overeenkomsten vertonen met die van de Vermaning-vondsten. Hoewel zeldzaam, komt zuidelijke vuursteen uit het gebied onder de rivieren ook voor in Drents-Fries Noord-Nederland. Vermoedelijk zijn deze achter gebleven uit oudere sedimentlagen in Noord-Nederland die in de stuwwallen ook voorkomen door noordelijke gletsjers verplaatst. Als het cryoturbatieproces, samen met andere menselijke activiteiten zoals ruilverkaveling en akkerbouw, niet had plaatsgevonden, zouden archeologen waarschijnlijk betere mogelijkheden hebben gehad om de artefacten te situeren in seizoensgebonden lagen met mogelijk verschillende aslagen van vuurplaatsen. Voorlopig moeten we ervan uitgaan dat het om eenmalige Neanderthaler verblijfsplaatsen gaat. De afwezigheid van organisch bewijs voor het verblijf van Neanderthalers in Noord-Nederland kan worden toegeschreven aan ongunstige klimatologische en bodemomstandigheden, waaronder cyroturbatie. 

De afwezigheid van organisch materiaal maakt het moeilijk om een volledig beeld te krijgen van hun levenswijze, dieet en gedrag. Door de druk en bewegingen in de bodem kan organisch materiaal, zoals botten of voorwerpen, fragmentarisch worden of zelfs volledig verdwijnen. Onder omstandigheden van cyroturbatie kan organisch materiaal snel worden afgebroken door microbiële activiteit wanneer de temperatuur fluctueert en het organisch materiaal ontdooit. Dit belemmert de mogelijkheid om goed bewaard gebleven resten te vinden. Hierdoor krijgen we een eenzijdig beeld van de Neanderthalers in Noord-Nederland, waarbij belangrijke aspecten zoals hun voeding, sociale structuren en culturele praktijken mogelijk niet goed worden gerepresenteerd. Dan blijft er niet veel meer over dan alleen de vuursteenwerktuigen. Er blijven maar weinig elementen over, aangezien de Vermaning artefacten vermengd lagen in de keileem-bodem, maar ook beschadigd zijn door verschillende seizoensinvloeden. Veranderingen in temperatuur en vochtigheid kunnen leiden tot het uitzetten of krimpen van de grond, wat op zijn beurt raakt aan de positie en integriteit van de artefacten. Hierdoor konden post of depositionele beschadigingen ontstaan die vertonen potlids, drukkegels, putjes, krasjes, barstjes, afgeronde ribben en andere kenmerken. De diepte waarop de vuursteenwerktuigen zich bevonden, speelt een cruciale rol in hun behoud. Artefacten die dieper in de bodem hadden gelegen, zijn mogelijk minder blootgesteld aan de invloeden van de bovenliggende grondlagen, in vergelijking met objecten die oppervlakkiger hebben gelegen. Factoren als de aanwezigheid van water, ijzer, minerale samenstelling van de oppervlakte, bovenlaag en onderliggende keileembodem, kunnen variëren in hun effect op de algehele staat van de vuursteenwerktuigen. Bepaalde gebieden op een akker kunnen gunstiger zijn voor het behoud van deze artefacten dan andere delen. De complexiteit maakt het uitdagend om eenvoudige of eenduidige conclusies te trekken over de staat of echtheid van vuursteenwerktuigen die in verstoorde en vermengde bodems hebben gelegen. Dit zorgt ervoor dat de basis om ze als 'vals' te labelen wankel is, en benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige analyse en contextueel begrip bij het bestuderen van de vondsten.

De isotopenmassaspectrometrie-analyse op de vuursteen artefacten van Tjerk Vermaning heeft deels geholpen bij het bepalen van hun herkomst. De resultaten toonden aan dat de vuursteensoorten afkomstig waren uit verschillende gebieden, wat niet suggereert dat Vermaning mogelijk handel dreef en vuursteen verzamelde uit verschillende regio's voor de productie van zijn artefacten. Na de drooglegging van de noordoostpolder kwam het keizand reservaat bij Urk weer zichtbaar aan de oppervlakte, wat een beeld geeft van de keizandbodems. En waar de oppervlakte vergelijkbaar is met de noordelijke glaciale keizandbodem van Drenthe en Friesland waar Neanderthalers hun vuursteen verzamelde. Op het keileem reservaat Urk liggen verschillende vuursteen soorten waaronder uit Noord-Frankrijk, het Maasbekken en de regio rond Parijs, die konden via rivierafzettingen naar de regio Urk worden afgezet in het Midden-Pleistoceen. Het keizand reservaat bij Urk was in de jaren 60 en 70 niet toegankelijk voor publiek. Het reservaat werd destijds beschermd vanwege zijn unieke natuurwaarde en om verstoring van het gebied te voorkomen. Bezoekers mochten het gebied niet betreden om de flora en fauna te beschermen. Het feit dat Tjerk Vermaning alleen een bromfiets had als vervoermiddel betekent dat hij waarschijnlijk niet in staat was om hoeveelheden gesteente te vervoeren vanuit het keizand reservaat. De afstand en de overvloed aan verschillende soorten vuursteen maken het onmogelijk dat hij deze van het keizand reservaat heeft kunnen verzamelen. Het zou ook veel tijd kosten en opvallen om geschikt gesteente te verzamelen in een beschermd natuurgebied. De beschuldiging dat hij daar zijn vuursteen zou hebben opgeraapt voor het vervalsen van zijn Hoogersmilde en Eemster vondsten, houdt geen stand. De Vermaning vondsten uit Hijken bestaan voornamelijk uit Falsterflint-vuursteen, dat voortkomt uit de verwering van sedimenten zoals keizand, afkomstig uit het glaciale transport vanuit Scandinavië. Het is bekend dat Falsterflint voorkomt in Saale-sedimenten. Deze sedimenten zijn voornamelijk afgezet door gletsjers die vanuit Scandinavië naar het zuiden oprukken en Drents-Fries Nederland bedekten. Falsterflint-vuursteen is meestal wit of crème grijs zwart en variaties van bruin, van licht tot donker. 



Het Cryoturbatie-proces heeft een belangrijke rol gespeeld bij de bewaring en diepteligging van de vuursteen artefacten in Hoogersmilde, Hijken en Eemster.

Er zijn verschillende verklaringen aangedragen voor het doffe uiterlijk, de krasjes en de afgeronde ribben van vuursteenwerktuigen. Een van deze verklaringen is cyroturbatie, waar Ad Wouter naar verwijst. Cyroturbatie is het proces waarbij bodemlagen door bevriezing en dooi worden verstoord in o.a. keizand en keileem bodems. Door herhaalde cycli van bevriezing en dooi kunnen stenen in de keileem naar de oppervlakte komen en omlaag worden geduwd. Het bevriezen en ontdooien van de bodem in keizandgebieden heeft bijgedragen aan het behoud van artefacten die zijn achtergelaten op de oorspronkelijke omgeving op het keizand. Door het langzaam naar beneden zakken als gevolg van cyroturbatie, werden de artefacten ook tot op de permafrost diepte langzaam ingekapseld door het aanvriezen van de laag boven de permafrostlaag. De artefacten konden in die situatie niet verspreid raakten en verschuiven. De permafrost in deze regio bevond zich mogelijk tot grote dieptes. Het is waarschijnlijk dat de artefacten van Hijken, Hoogersmilde en Eemster gedurende deze periode schade hebben opgelopen door de beweging van de bodem als gevolg van het tot diepte wegzakken door cyroturbatie. Door de hoge hardheid en weerstand van vuursteen tegen erosie, ontstonden afgeronde ribben pseudoretouche en krasjes op het gesteente. Omdat de zandverplaatsing in die tijd waarschijnlijk nog niet zo groot was en door schaarse vegetatie, konden de artefacten aan de oppervlakte van de Vermaning vindplaatsen direct de keilzandbodem in waar ze zijn achtergelaten tijdens de dooi-vries cyclus. In latere periodes kregen zandstormen en vegetatie steeds meer invloed op het oppervlakte van het keizand, waardoor grote delen van het oppervlak in later periode ermee bedekt raakten en de bodem verzuurde dat de oplosbaarheid van ijzerionen bevordert in het dekzand. De stenen die in de keizand bodem liggen kwamen niet met dat dekzand in aanraking. Behalve die stenen die later weer aan de oppervlakte kwamen. De stenen zonder windlak of (hyaliet), die niet aan de oppervlakte zijn gekomen en niet in het dekzand hebben gelegen, konden mogelijk geen glans ontwikkelen. De vuursteenwerktuigen van Hoogersmilde bevonden zich op een diepte waar de verkneding van de dieptelaag door de cryoturbatie, flinke druk uitoefende op de artefacten, wat leidde tot beschadigingen en slijtage van de randen, met afgeronde ribben.

Deze cyroturbatie processen zorgden voor menging en zakken van materialen in de bodem. Het ijzerhoudende dekzand kon door vorstspleten zinken, maar niet elke plek in de bodem had dezelfde diepte of structuur, waardoor niet overal ijzerhoudend water en zand terechtkwam. Tijdens het ontdooien van de bodem bevond het water zich in een dynamische situatie en bewoog het op verschillende manieren en richtingen. Dit resulteert in ongelijke concentraties van mineralen, afhankelijk van de lokale hydrologie, wat leidde tot variaties in waar het ijzerhoudend water en zand zich verzamelde om ijzer infiltraties in vuursteen te laten ontstaan. De aanwezigheid van een permavorstlaag zonder vorst spleten fungeerde beter als een barrière die het doordringen naar diepere bodems belemmerde waaronder en in artefacten liggen. Dit betekende dat gebieden in deze permaforst laag niet altijd direct in contact kwamen met het ijzerhoudende water en zand waar ook artefacten lagen in het bevroren keizand. Dit was geheel afhankelijk van waar de artefacten in de bodem lagen en hoe compact ze beschermd ingesloten liggen tegen dergelijke invloeden en waarheen ze zijn verplaatst door cyroturbatie. Tijdens de opgraving in Hoogersmilde werd opgemerkt dat de keizand bodem op 50 centimeter diepe zeer hard was, zodat er geen spijker in kon worden geslagen. Curoturbatie, verkneed de keizand bodem tot een compacte structuur waarin de artefacten stevig zijn verankerd. Een mooi voorbeeld is de afbeelding Eemster 1972 en 1982. Op de afbeelding Eemster 1972 en 1982  zijn twee delen te zien die onafhankelijk van elkaar zijn gevonden op de Eemster vindplaats. Opvallend is dat deel A uit 1972, de cortex bruin is gekleurd door ijzer invloeden en deel B uit 1982 de witte cortex minder onder invloed heeft gelegen in de bodem. Deel A heeft waarschijnlijk door het cyroturbatie-proces meer verwering gekregen met afgeronde ribben terwijl deel B min of meer scherp is gebleven en de cortex min of meer nog wit is. Beide delen passen aan elkaar in een steen compositie. Het verschil is ontstaan door de cyroturbatie waarin beide delen in verwering en slijtage en infiltratie onafhankelijk gescheiden onder cyroturbatie in de bodem zijn gezakt en voor een zeer lange tijd gescheiden van elkaar hebben gelegen. Het is een duidelijk bewijs dat Tjerk Vermaning deze verschillen niet kan hebben vervalst. Afslag deel B was pas 10 jaar later in 1982 op de akker gevonden. Is het aannemelijk dat een vervalser zulke inconsistente sporen van ijzer in de cortexlaag creëert? 


a1.


Afb. a1: Tijdens die glaciale periode was de gemiddelde jaartemperatuur vele malen lager dan de huidige jaartemperatuur. Met periode van mogelijk -30 graden 's nachts. Als gevolg van deze lage temperaturen was de bodem voor grote delen van het jaar bevroren. Door de vorst ontstonden er krimpscheuren in de grond. Alleen tijdens de korte warmte in de zomer ontdooide de grond boven de permaforstlaag. waardoor beweging kwam in de grond en de artefacten verschoof. De continue bevroren ondergrond die in zeer koude seizoenen verder aanvriest, wordt permafrost genoemd. De artefacten werden opgenomen in de aangroeiende permafrostlaag en de zomers waren niet warm genoeg om de permaforstlaag te ontdooien. Tijdens dat proces is het niet ondenkbaar dat er afgeronde ribben kunnen ontstaan door schuring tijdens het wegzakken in de bodem.

Eemster 1972 en 1982.


E2.


Na het terugtrekken van de ijskappen had de keilzandbodem een lage zuurtegraad. De Eemster artefacten zijn door neanderthalers achtergelaten op een keilzand oppervlakte dat amper tot niet was verzuurd, dat kwam door de schaarse aan vegetatie tijdens die glaciale periode. Het kleine discoïde bijltje opgegraven uit Eemster2, vertoont een laagje calciet (Cortexlaag) met ijzerinfiltratie. Afb. E2. De ijzer infiltratie in de calciet korst is mogelijk ontstaan tijdens en het wegzakken in de keizand bodemlaag door cyroturbatie waar regionale ijzerverrijking in de bodem was. Volgens de onderzoekers van "Valsheid in Gesteente" zou een calciet laagje na enkele duizenden jaren moeten verdwijnen, opgelost in de bodem. Echter, door het ontbreken van bodem verzuring is het aannemelijker dat cyroturbatie het artefact met het calcietlaagje heeft geconserveerd in de compacte keizand of de keizand-permaforstlaag van de Eemster vindplaats. Alleen een zure bodem kan leiden tot het oplossen van de calcietkorst, een neutrale tot licht basische bodem heeft meestal geen invloed op de calciet korst. Er was mogelijk geen invloed van verzuurde keilzand op de vindplaats Eemster toen de neanderthalers hun artefacten hadden achtergelaten door de schaarse aan vegetatie tijdens die glaciale periode. Naarmate de artefacten in de permafrostlaag belandden, verstreken er vele duizenden jaren waarbij de bodem geleidelijk van bovenaf verzuurde door de toename van vegetatie. De keizand bodem boven de permavorst laag was door cyroturbatie stevig en compact verkneed waardoor verzuring niet kon doordringen. Over het algemeen kan de verzuring enkele centimeters tot zelfs enkele meters diep doordringen in poreuze bodems. De verzuring ontstond voornamelijk in het dekzand dat vermengd raakte met organisch materiaal. Keilzand is over het algemeen een compacte en dichte bodem met een hoge mate van ondoorlaatbaarheid, waardoor het minder gevoelig is voor diepe doordringing van verzuring veroorzaakt door organisch materiaal en zure regen in vergelijking met meer poreuze en doorlatende bodemtypen. Hierdoor is het goed mogelijk dat de artefacten die op 50 of 70 cm diepte lagen niet allemaal onder invloed zijn gekomen van verzuring van de bodem en het calciet niet door verzuring kon oplossen. Latere cyroturbatieprocessen kon op lokale plaatsen via de vorstspleten wel de verzuring in het keizand laten plaatsvinden, maar niet alle artefacten lagen in die lokale specifieke keizandcontext.

Ondanks de windlak theorie, tijdens die aanvang in het Eemien periode dat de vuistbijlen zijn achtergelaten door Neanderthalers, was dekzand mogelijk zeer schaars aanwezig en enkel op lokale plaatsen, waardoor er geen windlak op vuursteen kon ontstaan door aanhoudende zandstormen. Mogelijk waren de artefacten al langzaam door cyroturbatie in de bodem gekomen. Vlak voor of na het begin van het Weichselien waren de zandverstuivingen voornamelijk plaatselijk van aard en kon er geen grootschalige verplaatsing van zand plaatsvinden zoals in latere periode.



Het verdwijnen van windlak glans op vuursteen artefacten onder invloed van natuurlijke processen. 

De stenen van Vermaning zouden vals zijn omdat ze geen glans vertonen. De APAN-amateurarcheoloog Govert van Noort † ontdekte echter dat dit niet noodzakelijkerwijs een kenmerk van authentieke vuurstenen werktuigen uit het Midden-Paleolithicum is. De windlak glans op vuursteenwerktuigen kan verdwijnen door erosieve processen met zand en stof. De ontdekking van amateur-archeoloog Govert van Noort, dat de glans op vuursteen, ook wel windlak genoemd, niet noodzakelijk is voor authentieke artefacten in Noord-Nederland, heeft een discussie aangewakkerd over de vorming van windlakpatina. Twijfels zijn gerezen over de oorsprong van dit fenomeen, aangezien klimatologische omstandigheden zoals zandstormen de vuursteen ook dof kunnen maken in plaats van gepolijst. De acceptatie van hyaliet als verklaring voor windlak glanzende vuursteen artefacten heeft grote implicaties voor de archeologie. Het betekent dat tal van publicaties en onderzoeken die gebaseerd zijn op de Windlak theorie moeten worden herzien en mogelijk zelfs verworpen. Tegelijkertijd opent het nieuwe mogelijkheden voor de studie van vuursteen artefacten en kan het leiden tot nieuwe inzichten in menselijke activiteiten en culturele ontwikkelingen in het verleden. De discussie over dit Noord-Nederlands fenomeen van windlak wekt veel weerstand op onder de huidige academische archeologie in Nederland. En blijven bij de theorie dat de glans wordt veroorzaakt door wind met zand.


Speelduur:00:04:55


Video uit 2014: Govert van Noort. Het zo bekende begrip 'windlak' is aan herziening toe, het blijkt geen windpolijsting te zijn, maar een chemische afzetting die bekend staat als 'hyaliet'. Portret gemaakt voor de APAN-expo als afstudeerproject voor de Saxion Hogeschool Enschede door Jonathan de Haan en Rogier van Marle.

▲ 5. Links: witte patina glanslaag. Rechts: het deel dat drie maanden in de wind beladen met zand heeft gehangen.


Over het algemeen is aangenomen dat 'windlakglans' een gepolijst laagje op gesteente is, dat vermoedelijk is ontstaan in een omgeving dat bestond uit een koude droge vlakte door zandstormen. Door een vuursteen met die windlak patina doormidden te breken waarvan een helft drie maanden in de wind beladen met zandstof was gehangen in zandstormen, windslijping, kwam de APAN-onderzoeker, G.J. van Noort er achter dat de windlak was verdween op de helft dat in de wind met zand had gehangen. Dit experiment vond plaats aan de Noordzee kust waar wind en zand verplaatsing vergelijkbaar is met de koude ijstijdperiode toen luchtbeweging van de atmosfeer vergelijkbaar was toen de zandkorrels tegen de vuursteen artefacten waaide en zandstraalde. De breukrand op dat deel is zelfs afgerond zie, Afb. 5. De aanwezigheid van windlak patina is niet bepalend voor de echtheid van de Vermanings vuistbijlen. Over het ontstaan van windlak door constante blootstelling aan de oppervlakte door wind en zand zijn twijfels ontstaan. De vuurstenen artefacten die langdurig aan de oppervlakte hebben gelegen in de koude ijzige en winderige stoffige oppervlakte en langdurig zijn bestraald door zandstormen, zouden ook meer verwering en slijtage moeten vertonen dan ze doen. Hierbij zijn fijnkorrelige of grofkorrelige sedimenten niet relevant. Het resultaat was dat de windlak in drie maand tijd kan reduceren en zelfs kan verdwijnen door erosieve werking van luchtbeweging in de atmosfeer door zandkorrels van het strand aan de Noordzee. Meer informatie: leidenlezing.pdf. Op deze website zijn daarnaast ook andere argumenten te lezen, die aanvoeren waarom de vuursteenvondsten van de belangrijke Vermaning vindplaatsen zonder windlakglans zijn.

Windlak theorie: Hyaliet als nieuwe benadering voor de studie van vuursteen artefacten.


De specifieke geologische en chemische omstandigheden op het Drentse Keileemplateau hebben mogelijk invloed gehad op de afwezigheid en ontstaan van silicaglans op vuursteen artefacten die hier zijn gevonden.

De complexe interactie tussen de minerale samenstelling, chemische processen en geologische geschiedenis van vuursteen in verschillende gebieden benadrukt dat de vorming van hyaliet en/of opaal insluiting een gevarieerd en contextafhankelijk proces is. De mogelijkheid (of onmogelijkheid) van silicaglans op vuursteen in Noord-Nederland illustreert de nuances en diversiteit van geologische processen en chemische processen in de bodem en benadrukt het belang van een holistische benadering bij het bestuderen van het verleden. 

Het keizand van Drenthe, ontstaan door het transport van sedimenten door ijskappen tijdens de ijstijd, heeft geleid tot een gevarieerd aanbod van mineralen. Deze mineralen waren gunstig voor de vorming van hyaliet- en opaalafzettingen op vuursteen in Drenthe. Glanspatina is een natuurlijk fenomeen dat vaak voorkomt op vuurstenen werktuigen. Glanspatina ontstaat door chemische processen in de bodem, met name door inkiezeling. Dit proces houdt in dat silica (siliciumdioxide) uit de bodem of het grondwater in de poriën van vuurstenen werktuigen kan neerslaan en zich hierdoor een dunne laag opaal of hyaliet vormt. Deze opaalachtige laag kan een glanzend uiterlijk geven aan de vuurstenen artefacten. Onderzoek laat zien dat op afgeslagen vlakken kleine oneffenheden verdwijnen door de afbraak van silica, terwijl minuscule putjes zich met kiezel vullen, wat resulteert in een glad en glanzend oppervlak. De intensiteit van glanspatina hangt af van verschillende factoren zoals de chemische samenstelling van de bodem en de aanwezigheid van circulerend bodemwater. Glanspatina komt vooral voor op vuursteen, omdat opaal zich alleen kan afzetten op oppervlakken waar al opaal aanwezig is in vuursteen. Er zijn verschillende redenen waarom vuursteenartefacten op Neanderthaler-vindplaatsen geen glanspatina vertonen. De chemische samenstelling van de bodem in deze regio kan minder geschikt zijn voor de vorming van opaal of hyaliet, die essentieel zijn voor de ontwikkeling van glanspatina. Daarnaast kan de afwezigheid van circulerend bodemwater betekenen dat er onvoldoende vocht en mineralen beschikbaar zijn om het proces van inkieseling te ondersteunen. Verder kunnen factoren zoals de aanwezigheid van permafrost en compacte keizandlagen, evenals lokaal verzuurde bodems, de vorming van glanspatina belemmeren. In harde en bevroren bodems kan geen inkieseling plaatsvinden, omdat er geen water beschikbaar is. In verzuurde bodems vindt ook geen inkieseling plaats. Specifieke omgevingsomstandigheden, zoals de aard van de sedimenten, lokale verzuring van de bodem en het microklimaat, dragen allemaal bij aan het ongeschikt zijn van de regio voor de chemische interacties die nodig zijn voor de vorming van glanspatina. Bovendien kan de vorming van opaal- of hyalietachtige lagen, die geassocieerd zijn met vuursteen, niet altijd op dezelfde manier plaatsvinden bij alle steensoorten.

De vraag blijft of Siliciumdioxide varianten mogelijk zijn voor de glans op vuursteen, ter vervanging van de windlak theorie. Het blijft echter een onderwerp van discussie. Het heeft in ieder geval een erosieve werking op de fundamenten van de valsverklaringen, die geleidelijk aan afbrokkelen. De APAN/Extern publicaties vermelden andere benaderingen over dit onderwerp.

G.J. van Noord legt in zijn artikel uit waarom er geen glanspatina is ontstaan op de vuursteenwerktuigen van de Vermaning-vindplaatsen.  Hier een deel uit dat artikel.

 

 




Beschuldiging van valse frictieglans op de artefacten van Tjerk Vermaning.

Tjerk Vermaning werd beschuldigd van het kunstmatig aanbrengen van "valse" frictieglans op artefacten. Met "valse" frictieglans wordt bedoeld dat Vermaning een glanzend uiterlijk op de vuurstenen artefacten had aangebracht om ze ouder te laten lijken dan ze in werkelijkheid waren. Dat zou hij hebben gedaan door chemische behandelingen, zoals het gebruik van salpeterzuur. Een frictieglans op vuurstenen artefacten is een kenmerkende glans die ontstaat door het gebruik van het artefact zoals door de Neanderthalers. Vuursteen is een hard gesteente dat veel wordt gebruikt om gereedschappen, wapens en andere objecten te maken. Wanneer vuursteen tegen een ander hard oppervlak wordt gewreven, zoals leer, hout of bot, ontstaat er een wrijvingsglans op het vuursteenoppervlak. De frictie tussen de twee oppervlakken creëert energie en warmte, waardoor microscopische vezels of deeltjes van de vuursteen smelten en vervolgens opnieuw kristalliseren.

Tijdens de rechtszaak werd aangetoond dat er geen "valse" frictieglans was aangebracht. In het onderzoeksrapport door Dr. G. Boom uit 1975, schrijft hij dat de kunstmatig aangebrachte glans is geanalyseerd als huidvet. Nog een andere verklaring is, dat silt en organische stoffen zoals humus een glanzende laag op vuurstenen in keileem en keizand kunnen veroorzaken. Dit komt doordat de deeltjes fijn genoeg zijn om in kleine scheurtjes en poriën in de steen te dringen. Wanneer dit op en in de minuscule oppervlaktescheurtjes van de steen blijft zitten en de steen blootgesteld wordt aan regenwater of vochtige omstandigheden, kan het hard worden en een gladde patinaoppervlakte vormen. Na het reinigen van deze organische laag, kunnen artefacten niet meer goed worden onderzocht om de oorspronkelijke context te achterhalen en is de organische glans mogelijk verwijdert. Niet altijd kunnen water en zeep volledig alle resten van leem en silt verwijderen. Uit een test uitgevoerd door A. Wouters bleek dat na het reinigen van het Eemster artefact E.82-D nog steeds een lemige matrix zichtbaar was op het vuursteen werktuig in de afslag negatieven en golven.

De frictieglans van vuurstenen artefacten uit het Paleolithicum kan na verloop van tijd ook verdwijnen wanneer ze in en op de bodem oppervlakte worden bewaard. Dit proces staat bekend als "dulling" of het "vergrijzen" van vuursteen. Er zijn verschillende archeologische opgravingsites wereldwijd waar vuursteen artefacten zijn gevonden die aan vervaging of 'dulling' hebben geleden waardoor frictieglans was verdwenen. Een bekend voorbeeld is de archeologische site Schöningen in Duitsland, iets over de grens met Nederland. Hier zijn talrijke vuursteen artefacten gevonden die als gevolg van lange blootstelling aan de elementen en fysieke interactie met de omgeving, vervaging en verlies van glans hebben geleden. De site in Schöningen is bekend om zijn vondsten uit het Midden-Paleolithicum, specifiek behorend tot het zogenaamde Clactonien- en Levalloisien-complex.

Meer info over dulling degradatieprocessen waardoor het  frictieglans is verdwenen. (Mansur-Franchomme, 1983 ;Plisson en Mauger, 1988;Levi-Sala, 1993;Mansur, 1999; Álvarez, 2003; Leipus, 2006). Externe link.


EE.72-256



De foto EE.72-256 gemaakt door A. Wouters in 1982 toont frictieglans op de afgeronde ribben van het artefact, gevonden door Tjerk Vermaning bij Eemster. Deze frictieglans dient als bewijs voor de authenticiteit van een midden-paleolithisch werktuig. De verschillende gradaties of intensiteiten van frictieglans die kunnen worden waargenomen op de artefacten van Vermaning, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van conservering en de omgeving waarin de stenen hadden gelegen. Er zijn verschillende hypothesen over het ontstaan van afgeronde ribben. Het betreft een cryoturbatieproces, waarbij de beweging van grond door vries- en dooi-cycli leidt tot slijtage van de ribben. Een andere hypothese stelt dat de breukranden van vuursteen zijn afgerond door blootstelling aan zandstormen, waarbij de steen door de wind en het zand werd afgeslepen en zelf windlak (hyaliet) dof is geworden. En de mogelijkheid is dat regelmatig gebruik van vuurstenen werktuigen, zoals snijden of schrapen, leidt tot slijtage van scherpe randen, waardoor deze afgerond worden. Dit is een natuurlijk gevolg van het constante contact met andere materialen en het gebruik, waarbij ook frictieglans kan ontstaan zie foto EE.72-256 gevonden door Tjerk Vermaning. Bij een combinatie van deze verschillende processen is zichtbaar frictieglans, vermoedelijk niet altijd noodzakelijk bij vuursteenvondsten, en kan het mogelijk gereduceerd zijn of verdwijnen, waardoor de afgeronde ribben en vuursteen dof zijn geworden als gevolg van cryoturbatie en/of blootstelling aan zandstormen. Dit alles met inachtneming van het op deze pagina genoemde onderzoek van Govert van Noort over het verdwijnen van windlak, waar het breukvlak was afgerond en het vuursteen dof geworden. Langdurige blootstelling aan de natuurelementen en fysieke interactie met de omgeving, veroorzaakt, niet allen glans op vuursteen, het kan ook vervaging en verlies van glans veroorzaken. Er moet enige terughoudendheid bestaan bij de aanname dat alleen de glimmende, midden-paleolithische vuurstenen werktuigen die in Noord-Nederland zijn gevonden, daadwerkelijk authentiek zijn. Om maar niet alleen af te gaan op uiterlijke schijn, maar verder te kijken en ook de echte waarde van iets wat niet glimt te beoordelen.

 

Artefacten uit het Midden-Paleolithicum zijn ook in Noord-Duitsland gevonden en opmerkelijk genoeg vertonen veel van deze artefacten gelijkenissen met die van Tjerk Vermaning. Deze artefacten zijn soms dof weinig tot geen glans, afgeronde ribben en zijn gemaakt van andere vuursteen soorten. Een groot deel van de vuistbijlen die door Tjerk Vermaning aan de oppervlakte zijn gevonden vertonen post en depositionele beschadigingen. De artefacten vertonen potlids, drukkegels, putjes, krasjes, barstjes, afgeronde ribben en andere kenmerken. Dit alles wijst erop dat de artefacten alle kenmerken vertonen van authentieke vuursteenwerktuigen uit het Midden-Paleolithicum. Dergelijke kenmerken kunnen alleen ontstaan door de tands destijd van vele duizenden jaren.

Verkleuringen: Vuursteen kan verkleuringen vertonen als gevolg van sekundaire mineralen. Deze mineralen kunnen op verschillende manieren in het gesteente terechtkomen, zoals via infiltrerend water dat ijzer of andere verontreinigingen bevat. Deze verkleuringen kunnen zorgen voor kleurvariaties in het vuursteen.

Breuken en kloven: Door verschillende geologische processen kunnen er breuken en kloven ontstaan in vuursteen. Deze kunnen veroorzaakt worden door spanningen in de aardkorst, erosie of andere krachten die het gesteente beïnvloeden. Deze breuken en kloven kunnen invloed hebben op de kwaliteit en bruikbaarheid van vuursteen als materiaal.

Holtes en porositeit: Tijdens de vorming en latere diagenese van vuursteen kunnen holtes en porositeit ontstaan. Deze kunnen worden gevuld met mineralen of andere materialen, zoals kalk. Deze holtes en porositeit kunnen de eigenschappen van vuursteen beïnvloeden, zoals de sterkte en dichtheid.



 

In de archeologie van het Midden Paleolithicum kunnen zowel doffe stenen als windlakstenen (hyaliet) als authentiek worden beschouwd, afhankelijk van de materiële en contextuele omstandigheden. De variatie tussen deze kan sterk beïnvloed worden door klimaatveranderingen en bodemgesteldheid. Tijdens perioden van vorst en daaropvolgende warme fasen kan erosie optreden, waardoor stenen naar andere lagen worden verplaatst en hun uiterlijk verandert. Doffe stenen, vaak minder gepolijst door natuurlijke elementen, kunnen zich bijvoorbeeld in verschillende bodemcondities ontwikkelen, terwijl windlakstenen, die meer blootgesteld zijn aan weersomstandigheden of hoge silicaconcentraties en lage tot gematigde temperaturen voor hyaliet vorming, een gladdere afwerking vertonen. Dit benadrukt dat, ondanks de verschillen in uiterlijk, beide soorten stenen authentiek kunnen zijn en belangrijke informatie bieden over Neanderthaler activiteiten en de omgeving waarin zij zich bevonden. Als de onderzoekers zich uitsluitend hielden aan academische kaders zonder de invloed van bovengenoemde factoren mee te nemen, kan dat de volledigheid van hun conclusies beïnvloeden. Het is niet ongebruikelijk dat zulke onderzoeken beperkingen hebben, vooral als ze zich concentreren op specifieke theorieën of methodieken zonder een bredere context in overweging te nemen.