Zijn vindplaatsen hebben geleid tot de
beschuldigingen van vervalsingen.
Drie cruciale vindplaatsen met Neanderthaler werktuigen.
Hobby-archeologen hadden in Noord-Nederland al Neanderthaler vuurstenen werktuigen gevonden voordat Vermaning bekendheid kreeg. Het gaat om losse vondsten die verspreid over akkers in Friesland en Drenthe zijn gedaan. Eind 1977 werden bijvoorbeeld zestig verschillende vindplaatsen gemeld in het centrum van het gebied waar ook Vermaning veel vondsten had gedaan. Vermaning zelf ontdekte in de jaren '60 en '70 ongeveer 130 vindplaatsen. Heel bijzonder zijn de dicht bij elkaar gevonden artefacten die Tjerk Vermaning opraapte op een akker in Hoogersmilde. Het moet wel haast een kampement van Neanderthalers zijn geweest, het bewijs dat Neanderthalers zich in Nederland hadden gevestigd.
▲ Foto: Vermaning op 36-jarige leeftijd in 1965. Op de achtergrond, op ongeveer 200 meter afstand, is de televisietoren bij Hoogersmilde te zien. Hier ontdekte hij zijn eerste belangrijke vondsten van Neanderthalers.
▲ Vuistbijl gevonden door Tjerk Vermaning te Hoogersmilde 10.3 cm lang. Bron: Geheugen van Drenthe.
In 1965 claimt Vermaning de ontdekking van een tweetal volgens hem bijeen horende slachtplaatsen van mammoetjagers te Hoogersmilde. In 1967 ontdekt hij de vindplaats Hijken. Hij vindt daar vuursteenwerktuigen van Neanderthalers uit het Midden-Paleolithicum. In 1972 komt daar de vindplaats Eemster bij.
Tjerk Vermaning en de mammoetjagers in Noord-Nederland.
Neanderthalers leefden tussen en tijdens de drie laatste ijstijden. Zij jaagden op mammoeten, omdat die een belangrijke bron van voedsel en materialen voor hen vormden. Mammoeten leverden vlees voor voedsel, huiden voor kleding, botten en ivoor voor gereedschap en andere voorwerpen. Mammoeten waren grote en langzaam voortbewegende dieren, waardoor ze een relatief gemakkelijke prooi waren voor Neanderthalers en hun jachttechnieken. Het jagen op mammoeten en ander wild was een essentieel onderdeel van de overlevingskunst van Neanderthalers. Vermaning noemde zijn belangrijke vindplaatsen daarom "kampen van mammoetjagers". Fossielen van mammoeten zijn gevonden tijdens graafwerkzaamheden in Drenthe en Friesland.
Vermaning vond ook vuursteenwerktuigen uit het meer recente Neolithicum en het Mesolithicum. Maar zijn belangrijkste ontdekkingen zijn vuursteenwerktuigen uit het Paleolithicum. Deze vondsten in Drenthe waren heel bijzonder, omdat ze de bewoningsgeschiedenis van Nederland dertig à vijftigduizend tot zelfs honderdduizend jaar eerder laten starten, dan in de jaren zestig algemeen werd aangenomen. Neanderthalers leefden overigens ongeveer 300.000 jaar lang in Europa en Azië, maar aangenomen wordt dat tussen 43.000 en 38.000 jaar geleden de Neanderthaler razendsnel uitstierf. Neanderthalers zijn nauw verwant aan de Homo Heidelbergensis, een oudere mensensoort. De evolutie van deze hominiden is niet rechtlijnig en strekt zich uit over vele millennia.
Op basis van kenmerken van het stenen gereedschap, zoals de vorm, de gebruikte productietechnieken en de stijl, kunnen we bepalen of een artefact tot de Moustérientraditie of de Laat-Acheuléen tradities behoort. Maar dit blijkt bij sommige vondsten van Vermaning lastig. De vondsten van Vermaning vertonen soms kenmerken van beide tradities, oftewel die zijn Moustérien de tradition Acheuléenne (MTA). Archeologen hebben van Neanderthalers in Nederland vrijwel uitsluitend stenen werktuigen terug gevonden. Door het ontbreken van goed te dateren organisch materiaal, zoals botresten, bij de vuurstenen werktuigen is er geen doorslaggevend bewijs voor de toewijzing aan een specifieke traditie. Aangezien de artefacten zowel aan de Moustérien- als aan de Acheuléen-traditie doen denken, kan dit wijzen op een overgangsperiode waarin Neanderthalers mogelijk hun technieken aanpasten of nieuwe technieken overnamen. Het lijkt anderzijds ook te wijzen op een tijd waarin verschillende mensachtigen in dezelfde gebieden aanwezig waren. Het is in elk geval mogelijk dat niet alleen de Neanderthaler, maar ook de eerdere Heidelbergensis-mens in Noord-Nederland heeft rondgetrokken. Ook de Homo Heidelbergensis maakte stenen werktuigen.
Op geologische schaal heeft Vermaning de verblijfplaatsen van Neanderthalers in een beperkt gebied ontdekt. Dit kan verklaren waarom er zoveel gelijkenissen zijn van de werktuigen die in de regio's Hijken, Eemster en Hoogersmilde in verschillende kampementen zijn aangetroffen.
Het landschap waarin Neanderthalers leefden tussen ongeveer 300.000 en 35.000 jaar geleden vertoonde aanzienlijke variaties, vooral als gevolg van de afwisseling tussen ijstijden (glacialen) en tussenijstijden (interglacialen). Tijdens de tijd van de Neanderthalers vonden er drie ijstijden plaats: de Elster, de Saale en de Weichsel-ijstijd. Tussen deze tienduizenden jaren durende koude ijstijden lagen twee warmere tussenijstijden, namelijk de Oostermeer/Holstein-tussenijstijd en de Eem-tussenijstijd. Gedurende de Elster-ijstijd (470.000 tot 420.000 jaar geleden), en ook gedurende de Saale-ijstijd (238.000 tot 127.000 jaar geleden), bereikte het Scandinavische landijs Nederland. Het landijs kwam het verst naar het zuiden tijdens de Saale-ijstijd, de ijsgrens lag toen bij het huidige Groesbeek en Nijmegen. De stuwwallen die in Midden- en Oost-Nederland te vinden zijn, ontstonden door latere ijstijdprocessen. Deze ijskappen hebben oude sedimentlagen uit het noorden van Nederland verplaatst naar de stuwwallen bij Arnhem en Rhenen. Na het terugtrekken van de ijskappen bleef er een keizandbodem achter, met daarin en daarop onder meer vuursteen uit Scandinavië. Het vuursteen dat na de ontdooiing van de ijskap achterbleef op de bodem mengde sporadisch met de al aanwezige oudere sedimentlagen. Dit proces verklaart dat ook zuidelijke vuursteensoorten tussen het noordelijke vuursteen te vinden valt op de Noord-Nederlandse keizandbodems. De oude lagen met zuidelijk-vuursteen waren al afgezet in het Midden-Pleistoceen (780.000 tot 126.000 jaar geleden). Neanderthalers in Noord-Nederland verzamelden ook dat vuursteen om er werktuigen van te maken.
▲ Tjerk Vermaning beschrijft zijn ontdekkingen, inclusief de vele losse vondsten, nauwkeurig in zijn verslagen over de vindplaatsen. In dit verslag behandelt hij de vuistbijl het Oog van Ravenswoud. Vermaning legt uit hoe hij de naam voor de vuistbijl bedacht. Hij laat in dit vondstverslag de vraag open of Neanderthalers vuurstenen selecteerden op basis van esthetische overwegingen. Er zijn verschillende voorbeelden van vondsten uit Europa die zijn idee versterken dat Neanderthalers niet alleen pragmatisch bezig waren met overleven, maar ook esthetische overwegingen konden hebben bij de materiaalkeuze voor het vervaardigen van werktuigen.
Informatie over Neanderthalers en hun migraties naar Noord-Nederland.
▲ Links op de foto Boer Vos, de grondeigenaar van de vindplaats Hoogersmilde. Hij had zelf geen belang bij het behoud van de helft van de ontdekkingen, hij wilde deze graag aan Tjerk Vermaning geven.
1. Hoogersmilde.
In 1965 ontdekt Vermaning op 36-jarige leeftijd een tweetal concentraties vuursteenwerktuigen op een akker van boer W. Vos aan de Roelfsemaweg in Hoogersmilde. Ongeveer 200 meter verderop staat de televisietoren, een zendmast voor de transmissie van televisie- en radiosignalen. Het is de eerste keer dat in Noord-Nederland op een en dezelfde vindplaats meerdere vuistbijlen uit de oude steentijd bij elkaar worden gevonden. Alles wijst op een Neanderthalerkampement. De vondsten, in totaal 127 vuurstenen werktuigen, worden aangekocht door de provincie Drenthe. Vos krijgt de helft van het bedrag op grond van de regeling voor schatvinding.
Het B.A.I. schakelt prof. Schwabedissen uit Keulen in om de waarde van de vondsten te taxeren. De door hem berekende taxatiewaarde van 14.000 gulden wordt overgenomen. De werktuigen worden vanwege hun vorm ingedeeld binnen de cultuur van het MTA, het Moustérien de tradition Acheuliénne. Aanvankelijk werd gedacht dat de vondsten ongeveer 55.000 jaar oud waren. Later werd echter vastgesteld dat deze vondsten 70.000 tot 80.000 jaar oud zouden zijn. Hoewel de datering voortdurend bijgesteld wordt, schat men in 2025 de vondsten uit Hoogersmilde op een ouderdom van ongeveer 75.000 tot 100.000 jaar. De vondsten zijn door Vermaning aangetroffen in een ‘diep geploegde’ akker, vermoedelijk komen de artefacten uit de bovenste lagen van de in het Eemien verweerde ‘blauwe’ keileem, het zogeheten keizand. Deze vondsten vertonen overeenkomsten met vondsten uit Salzgitter-Lebenstedt, Duitsland 1952 en zijn daarmee vergelijkbaar met een verwante groep Neanderthalers.
Vervalste Vondsten Dilemma Hoogersmilde.
Vermaning raapt in 1965 de vuistbijlen op van de oppervlakte van de akker. De vuistbijlen komen uit de keizandbodem, dat is de laag die direct op de keileem ligt. In oktober van hetzelfde jaar begint beroepsarcheoloog Van der Waals een officiële archeologische opgraving. Hij zoekt in de onaangeroerde grondlagen van de akker op de plek die Vermaning aanwijst op 80 centimeter diepte. Bij de opgraving komt een kwart van het totale aantal vondsten in Hoogersmilde naar boven. Het gaat om 26 werktuigen die in alle opzichten identiek zijn aan de vondsten van Vermaning. Van der Waals en Waterbolk zijn aanvankelijk zeer positief over de ontdekking en publiceren een uitgebreid verslag in Palaeohistoria 15 (1973). Ruim een jaar later komt Stapert met een verklaring hoe Van der Waals volgens hem voor de gek is gehouden door Tjerk Vermaning. Van der Waals kon in zijn positie niet anders dan overstag gaan. De vuistbijlen zouden zijn vervalst en later in de bodem gestopt.
Vermaning en zijn vrouw waren in het najaar van 1965 zelf heel bezorgd dat onbevoegden de vindplaats bij Hoogersmilde zouden verstoren, dat de boer het gat van de vondstlocatie zou dichten, of dat schatzoekers een slag zouden slaan. Grada en Tjerk Vermaning houden daarom samen toezicht van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. In het boek De Zaak Vermaning, een uitgave van W Books in samenwerking met het Drents Museum, is op pagina 32 en 33 een brief afgebeeld die aan archeoloog Van der Waals is gericht. Uit de brief blijkt dat mevrouw Vermaning en Tjerk grote zorgen hebben over de vindplaats en dat er haast geboden is bij de opgraving, omdat er berichten over in de kranten verschijnen. Tijdens de rechtszaak tien jaar later komt Waterbolk met de redenatie dat Vermaning er alleen maar zou zijn geweest om valse artefacten in de grond te duwen.
Voor het bij de opgraving niet opmerken van plekken waar de grond geroerd zou zijn geweest bedacht prof. Waterbolk tien jaar na dato een verklaring. Waterbolk beweerde dat het regende toen Tjerk Vermaning de stenen stiekem in de grond stopte. De stenen zouden daardoor heel gemakkelijk in de grond zijn te drukken alsof ze in ongestoorde grond zitten. Helaas voor Waterbolk, maar deze verklaring wordt niet ondersteund door een studieverslag van de opgravingen van een student archeologie. De student schrijft dat de grond extreem hard was en dat het koud was. Ook boer Vos heeft laten weten dat de grond van de vindplaats Hoogersmilde toen keihard was, zo hard ‘dat je er geen spijker in de grond kon slaan’. Ook Ad Wouters benadrukt dat er helemaal geen regen was viel tijdens de opgravingen. Een weerkaart van het KNMI met gegevens van 27 september 1965 tot en met 16 oktober 1965 bevestigt deze uitspraak. Pas vijf dagen na voltooiing van de opgraving valt de eerste stevige regenbui.
Als Tjerk Vermaning de door Waterbolk en zijn onderzoeksteam opgegraven stenen in de grond had gestopt zou dat zijn opgevallen. Het was praktisch onmogelijk dat Vermaning 's nachts de vuurstenen artefacten even snel in de grond had kunnen duwen, trappen, of slaan, omdat de grond extreem hard was. In de bodem van Hoogersmilde lagen de stenen juist stevig ingebed door een natuurlijk proces dat cryoturbatie heet. De argumentatie van de vindplaatsvervalsing gaat mank.
Als ervaren amateur-archeoloog wist Tjerk Vermaning hoe en waar hij moest zoeken. Om concentraties artefacten te ontdekken ging Vermaning doordacht te werk. Hij bezoekt aardappelmeelfabrieken om tussen de aardappelen vuursteen artefacten te vinden. Omdat bijgehouden wordt waar elke lading aardappels vandaan komt, komt Tjerk er achter waar die artefacten vandaan komen. Tjerk Vermaning ontvangt daarbij soms telefonische meldingen van Hendrik-Jan Boer, een medewerker van de aardappelmeelfabriek in Oranje. Wanneer Hendrik-Jan Boer een bijzondere steen vind tussen de aardappelen in de steenvanger, tipt hij Tjerk hierover. Vermaning komt dan kijken of de steen een vuursteenwerktuig is. Zo kwam hij ook op de akker terecht die bekent staat als de vindplaats Hijken. Tegenwoordig worden stenen overigens al tijdens het oogsten van de aardappelen door de landbouwmachine verwijderd.
In augustus 1967 doet Vermaning op deze manier opnieuw een ontdekking. Dit keer vind hij bij Hijken aan de Vorrelveen vuurstenen werktuigen met een ouderdom die vervolgens wordt geschat op 45.000 tot 50.000 jaar. Het gaat om ruim 400 artefacten die overeenkomsten vertonen met de eerdere vondsten van Hoogersmilde. Waarschijnlijk is de collectie Hijken veel ouder, hoewel dat wordt betwist. Het gaat om de uiterlijke kenmerken en om het feit dat ze op een keizandbodem zijn achtergelaten en niet op het dekzand dat is afgezet tijdens de laatste Weichselien ijstijd, ongeveer 50.000 jaar geleden. De vuurstenen werktuigen van Hijken zijn tientallen meters naast een pingo in de bodem gekomen. Waarschijnlijk bood de zuidkant van de verdwenen pingoheuvel, die is verdwenen, destijds bescherming tegen weersinvloeden en had de Neanderthaler juist die locatie gekozen voor hun kampement. In het gezamenlijke Provinciaal noordelijk archeologische depot in Nuis, bevinden zich momenteel verschillende vondsten van ongeveer 130 vindplaatsen van Vermaning, waaronder ook die van Hijken en waarvan 62 vondsten afkomstig zijn uit de steenvanger van de aardappelmeelfabriek Oranje.
3. Eemster.
In 1972 komt Vermaning met twee nieuwe groepen vondsten. Ten eerste is dat de vondst van zeer oude stenen werktuigen bij Staphorst. Deze werktuigen zijn vergelijkbaar met stenen werktuigen die al waren gevonden in Hongarije bij Vértesszőlős en die naar schatting zelfs 250.000-500.000 jaar oud zijn. In datzelfde jaar komt Vermaning ook met 17 stenen werktuigen uit de omgeving van Eemster in de gemeente Dwingeloo. Het zijn artefacten die hij deels al voor 1972 had gevonden, maar nog niet eerder bekend wilde maken. Het betreft werktuigen die 80.000 tot 90.000 jaar of meer oud kunnen zijn. De eerste aanwijzing voor deze vondstgroep haalt Vermaning uit de ‘stenenvanger’ van de aardappelmeelfabriek Oranje in Hijken. Door informatie van de vrachtrijder achterhaalt Vermaning de locatie van de aardappelakker waar de stenen vandaan waren gekomen samen met een lading aardappels. Hij gaat er zoeken en vindt op de akker en in steenhopen er naast meerdere vuistbijlen en andere vuurstenen werktuigen. Vermaning wil de locatie aan het Schietveld bij Lheebroek geheim houden en noemt als vindplaats daarom Eemster. Uiteindelijk vind hij daar 243 Midden-Paleolithische artefacten. Tot in 1973 zoeken Tjerk en zijn vrouw op de akker. De wetenschappelijke waarde van deze vuursteenvondsten is enorm, aangezien het lijkt te gaan om werktuigen van de Homo Heidelbergensis, een oudere mensensoort dan de Neanderthaler. De bepaling van de ouderdom van de Eemster vondsten kreeg uiteindelijk maar relatief kort aandacht van beroepsarcheologen, omdat de rechtszaak tegen Vermaning een paar jaar later alle aandacht opslokte.
Over Eemster, is meer te lezen onder het menu"Het dilemma".
Vermaning vond tussen 1965 en 1972 in Drenthe drie belangrijke Midden-Paleolithicum complexen: Hoogersmilde in 1965 (twee concentraties die werden aangeduid als Hoogersmilde A en B), Hijken in 1967 en Eemster (cq Lheebroek) in 1972. Later kon daaraan nog de concentratie Ravenswoud aan worden toegevoegd. Hij had met zijn vondsten de vroegste bewoningsgeschiedenis van de mens in Nederland verlengd met tienduizenden jaren.
▲ De originele kaart van Tjerk Vermaning met zijn vindplaatsen. Deze kaart is in 2024 uit het archief van APAN vrijgegeven voor deze website.
▲ De Culturele prijs van Drenthe bestaat uit een bronzen legpenning.
▲ Vindplaatsen: Hoogersmilde A en B, Hijken en de locatie Eemster, in werkelijkheid is dat Lhee/Lheebroek.
▲ Impressie uit de documentaire Verkenning in wetenschap: Tjerk Vermaning VARA, 1969. Fragment uit de VPRO reportage, Berichten uit de samenleving van 13 mei 1975. Tjerk Vermaning vertelt de pers over de vuursteenwerktuigen uit het Midden-Paleolithicum.
Na zijn belangrijke vondsten verlangde Vermaning naar erkenning. In de media laat hij regelmatig weten dat hij een eredoctoraat op zijn plaats vind. Die benoeming krijgt hij niet, maar het belang van zijn speurwerk naar artefacten wordt wel erkend als een belangrijke bijdrage aan de archeologie. Gedeputeerde Jan Hollenbeek Brouwer pleit binnen het College van Gedeputeerde Staten van Drenthe voor Vermaning en wil provinciale middelen voor hem vrijmaken. Omstreeks die tijd, het is 1968, meldt een krant dat Vermaning bijzonder bezoek heeft gehad van een archeoloog uit Denemarken. Vermaning kreeg een Deens aanbod voor een baan met een salaris van 20.000 gulden voor een jaar. Hollenbeek Brouwer wil om die reden snel weten of er financiële middelen van de provincie vrijgemaakt kunnen worden om Vermaning te behouden. Dat legt druk op het Biologisch-Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen en het provinciaal bestuur. Ze komen overeen om Vermaning jaarlijks financiële ondersteuning te bieden voor het voortzetten van zijn zoekwerkzaamheden.
Na het bericht in de krant over het baanaanbod in Denemarken nam prof. Waterbolk contact op met zijn in collega’s in Kopenhagen. Maar de Deense beroepsarcheologen wisten van niets en waren zelfs geïrriteerd geraakt over het telefoontje van prof. Waterbolk. Denemarken had zelf genoeg deskundigen en daar hadden ze Vermaning niet bij nodig. Wie die Deense archeoloog dan wel is geweest die de baan had aangeboden blijft onduidelijk. Zou het een amateurarcheoloog zijn geweest?
Van 1969 tot en met 1972 kreeg Vermaning jaarlijks een vergoeding van 10.000 gulden van de provincie Drenthe om te blijven zoeken. Vermaning vond de subsidie in 1970 al veel te laag, omdat hij daardoor een extra hoge belastingaanslag kreeg. Vermaning had al een paar jaar problemen met de belastingdienst. De belastingdienst had uiteindelijk in 1973 beslag gelegd op de 50.000 gulden die hij van de provincie zou krijgen voor zijn vondsten. In 1973 kwam er alweer een einde aan zijn vergoeding, maar de exacte reden voor de beëindiging van de subsidie is onduidelijk. Misschien was op dit besluit van invloed dat Vermaning in 1972 bekend had gemaakt dat hij de vindplaats Eemster voor zichzelf had willen houden. In 1973 was Vermaning er fysiek niet best aan toe. Hij had last van vermoeidheid en hij had hartklachten. Nog datzelfde jaar onderging Vermaning een hartoperatie in het Sint-Antoniusziekenhuis in Utrecht.
Eerherstel >