Pingo's in het landschap van de Neanderthaler.
In de tijd dat de Neanderthalers Noord-Nederland bewoonden, vormden zich tijdens de laatste twee ijstijden unieke landschapverschijnselen: de vorstheuvels of pingo's. De term "pingo" komt uit de Inuittaal en betekent "heuvel die groeit". Deze heuvels ontstaan in gebieden met permafrost wanneer bevroren grondwater door uitzetting en hydrostatische druk een laag bevroren grond omhoogduwt. De kern van een pingo bestaat uit een lensvormig ijslichaam. In gebieden zoals Drenthe, kwamen minder grote pingos voor dan in de tundra-regio's van het noordpoolgebied, maar ze konden lokaal in Drenthe wel 20 meter hoog of meer zijn geweest. Pingo's hebben doorgaans een ronde of ovale vorm. Wanneer de bovenste laag scheurt, wordt de ijslaag blootgesteld aan de zon, wat kan leiden tot de vorming van een krater of een meertje. Als het klimaat warmer wordt, smelt de ijskern en glijdt de opgestuwde grond vaak naar beneden, waardoor er een cirkelvormige wal ontstaat rondom de oorspronkelijke pingo. Dit overblijfsel staat bekend als een pingoruïne. Binnen deze wal kan vervolgens een meertje ontstaan dat langzaam met veen wordt opgevuld. Het afsmelten van pingo's tot pingo-ruïnes vond voornamelijk plaats na de laatste ijstijd, toen het klimaat warmer werd. Dit proces begon ongeveer 10.000 jaar geleden, toen de permafrost langzaam verdween en de pingo's geleidelijk instortten en afsmolten. In Drenthe, Nederland, zijn deze heuvels ook ontstaan tijdens de laatste ijstijd, die zich uitstrekte van ongeveer 115.000 tot 11.700 jaar geleden. Dit betekent dat er pingoheuvels aanwezig waren in Drenthe, ten tijden van de Neanderthalers in Noord-Nederland. De Neanderthalers leefde ongeveer 400.000 tot 40.000 jaar geleden in Europa. In het Weichselien werden de pingo's in Noord-Nederland op grote schaal gevormd, terwijl de Neanderthalers daar toen nog leefden.
▲ Afbeelding links: Pingoheuvels in een landschap dat vergelijkbaar is met het keizandlandschap toen Neanderthalers in Noord-Nederland verbleven. Met achtergebleven gesteente door het terugtrekken van ijskappen in een permafrost-gebied met een ijsvlakte. Afbeelding rechts: De kern van een pingo bestaat uit een lensvormig ijslichaam. De uitzetting van bevroren water en de hydrostatische druk duwen de grond omhoog.
▲ Links naar rechts: 1. Hijken. 2. Hoogersmilde vindplaats A en B, dichtbij de pingoruïne 876. De terrein-gelaagdheid op Google Maps doet vermoeden dat de pingo groter was dan dat oorspronkelijk in kaart is gebracht. 3. Ook bij de vindplaats aan de Schietveld, (Eemster) bood de Pingoruïne 1427, vermoedelijk beschutting aan Neanderthalers.
De impact van pingoheuvels op het cryoturbatieproces.
Tijdens het onderzoek voor deze website, kwamen enkele opmerkelijke overeenkomsten naar voren. Eén daarvan is de aanwezigheid van pingoheuvels in de nabijheid van de drie belangrijke vindplaatsen van Vermaning.
Vuurstenen werktuigen die Vermaning vond, lagen niet op de pingoruïne maar waren mogelijk tientallen meters verder weg in de keizandbodem gezakt door cryoturbatie door vorst en dooi. Wanneer een pingo smelt, stijgt de temperatuur van het bodemvocht, wat invloed heeft op de omliggende permafrost. Het ijs in een pingo smelt sneller dan op open vlaktes, wat leidt tot meer modder en waterafvoer, ontdooiing, bevriezing en dus meer cryoturbatie tijdens voorst en dooi periode. Dit verklaart mogelijk waarom artefacten op deze plekken beter vastgeperst in de keizandbodem liggen, terwijl een omgeving zonder pingo minder cryoturbatie optreedt door aanhoudende bevriezing en permavorst. Meer temperatuur verschillen in cryoturbatie kan ook leiden tot meer beschadigingen, slijtage en afronding van de vuursteenartefacten.
De hellingen van een pingo vangen zonlicht verschillend: De noordelijke schaduwzijde is kouder dan de zijde die aan het zonlicht komt, met temperatuurverschillen van enkele graden Celsius. In de luwte kan het 5-10°C warmer zijn dan in open gebieden. Studies van Groot et al. (2017) en Bockheim et al. (2007) tonen dat klimaatverandering en topografie invloed hebben op temperatuurverschillen rond een pingo, permafrost en hydrologische processen rondom de pingo's. Het smelten van permafrost door klimaatverandering bedreigt de vorming en het behoud van pingo's. Plaats dit in de context van een geleidelijke seizoen en klimaat schommeling ten tijde van de neanderthalers toen het klimaat opwarmde.
De vuurstenen artefacten van Hijken vertonen weinig glans, mogelijk door hogere bodemtemperaturen en vochtigheid. Kalkrijk water in het keizand achter de pingo kan patina veroorzaken. Maar, lokale bodemverzuring door organisch materiaal veenophoping met daardoor verzuurde water door veen kunnen de silica glansvorming verminderen en doen afnemen of onmogelijk maken. Dit zijn drie mogelijkheden waarom vuursteen niet noodzakelijk een glans krijgt. Daarnaast kan de pingo de effecten van zandstormen op artefacten hebben verminderd, waardoor minder tot geen windlak en door weinig zand het silica glanspatina ontstonden, terwijl verder weg in open gebieden zandstormen mogelijk wel bijdroegen aan deze glansvorming de glimmers. Een pingo kan waarschijnlijk wel degelijk de vorming van windlak en silica patina op gevonden Vermaning artefacten van Hijken hebben beperkt.
Het is denk ik ook niet zo dat een vuursteen dat tientallen meters achter de pingo ligt, snel een zandwindlaag dus windalak of silica-afzetting krijgt. Cryoturbatie, het proces van dooi en vriezen, zorgt ervoor veel eerder al voor, dat de windlaag met zand dat verder weg neerkomt niet van invloed was op het vuursteen achter de pingo. Hierdoor krijgen windlak en silica geen kans om zich snel op de vuursteen af te zetten, Wel kon de hydrologische vocht door dooi en vries processen verzakking van vuursteen in de bodem versnellen en silica glans veroorzaken.
Pingoruïnes, staan bekend om het grote aantal veenlagen dat ze bevatten en dan zijn we al wel vele tientallen duizenden jaren verder wanneer een pingo in verval is geraakt. Dit veen dat ontstond in het pingo afsmelt krater meertje leidt tot verzuring van de omliggende bodem. Door deze verzuring kan de silica-afzetting op de vuursteen op den duur ook verdwijnen. Immers verzuring is van invloed op de silicalaag. Interessant is dat de artefacten die gevonden zijn in Hijken nog steeds een zeer dunne glanslaag vertonen. Deze vermoedelijk rest van een silica-afzetting was vermodelijk door verzuring in de bodem opgelost en verdwenen. De silica-glans die zich in de poriën van de vuursteen heeft gevormd, hecht zich aan hetporiën oppervlak van afgeslagen vuursteen werktuigen. Deze glanslaag geeft ons inzicht in de oude processen die op de vuursteen hebben ingewerkt. Apan-lid Peter Knor heeft enkele artefacten van Vermaning uit Hijken onderzocht in het archeologisch depot van Nuis. Niet in verband met pingoheuvels. Wel zo interessant is, opvallend was de zeer dunne, duidelijk waarneembare minuscule glans van silica op de Hijken vondsten van Vermaning. Neem de proef op de som en neem een silica glanspatina vuursteen leg hem in zoutzuur en kijk naar het effect. Zuur verwijderd silica glanspatina! Ook een prima test om te onderzoeken op je windlakkers wel windlakkers zijn.
- Chemische reactie met zuren: Zure bodems bevatten vaak zwakke of sterke zuren, of andere organische zuren) die kunnen reageren met mineralen. Bij vuursteen (meestal een soort silicaten zoals kwarts) is de chemische reactie meestal minimaal omdat silicaten relatief resistent zijn tegen zuren. Echter, in sommige gevallen kan langdurige blootstelling aan zure omstandigheden leiden tot chemische veranderingen of onderlaag- of oppervlakafbraak.
- Oxidatie en vervuiling: Zure bodems kunnen bijdragen aan de vorming van een dunne laag vuil, oxidatie of andere chemische afzettingen op het oppervlak. Deze afzettingen kunnen het oppervlak ruw maken of een dunne film vormen die de reflectie verstrooit, waardoor de glans vermindert en het oppervlak mat wordt.
- Verweking en afbraak: Bij bepaalde mineralen of bij aanwezigheid van andere mineralen in de bodem kan de zure omgeving samen met vocht de structuur van het oppervlak ondermijnen, waardoor het ruw wordt en de glans verdwijnt.
Een zure bodem kan indirect bijdragen aan het mat worden van vuursteen door het bevorderen van chemische veranderingen, afzettingen of de vorming van een dunne laag vuil of oxidatie op het oppervlak. Dit proces is meestal trager en minder direct dan fysiek slijpen of schuren, maar het kan wel degelijk het uiterlijk beïnvloeden door het oppervlak dof te maken en de glans te verminderen. Samenvatting: Een zure bodem kan het oppervlak mat maken doordat het chemische en fysische veranderingen veroorzaakt die de reflectie verstoren en de glans doen verdwijnen.
Bron, invloed door verzuring op vuursteen:
Bickmore, B. R. (2000). "Geochemical stability of opal in natural environments." Geochimica et Cosmochimica Acta, 64(13), 2303-2312.
Deze studie onderzoekt de stabiliteit van opaal onder verschillende chemische omstandigheden, inclusief pH-variaties.
Keller, C. et al. (2014). "Chemical weathering of opal-CT and opal-A in natural waters." Applied Geochemistry, 49, 45-58.
Focus op chemische erosie en alteratie van amorf silica in natuurlijke omgevingen.
Rimstidt, J. D., & Barnes, H. L. (1988). "The geochemistry of opal and opal-CT in hydrothermal systems." Geochimica et Cosmochimica Acta, 52(5), 1327-1334.
Onderzoek naar chemische processen die opaal beïnvloeden in hydrothermale omstandigheden.
De publicaties, worden gekenmerkt door verschillende studies die chemische erosie en stabiliteit van silica-mineralen zoals opaal onder invloed van zure oplossingen onderzoeken. Veel van deze publicaties zijn te vinden in toonaangevende geochemie- en mineralogietijdschriften.